een gewone man dat het tijd is om een gewone man te worden. En in ‘De belofte’, een eenakter van Pieter de Buysser, verklaart een toneelschrijver voor veel Morrend Volk de oorlog aan de romantiek, een nogal romantische daad. Verder onderzoekt SvenVitse de verstrengeling van romantiek, avant-garde en fascisme in het werk van Louis Ferron. Jeroen Theunissen gaat aan de hand van het werk van Rodolfo Walsh na wat de consequenties zijn wanneer literatuur haar claim op de werkelijkheid tot het uiterste drijft. En Frans-Willem Korsten verkent wat de rol van de literatuur kan zijn in relatie tot de samenleving van de hedendaagse stad.
Daarnaast bevat dit nummer hakkelende poëzie van Geert Buelens, die probeert een ‘zwijgtraject’ af te leggen. In het lange, wijdlopige gedicht van Lucas Hüsgen gebeurt precies het omgekeerde, maar men kan zich afvragen of onder de overvloed aan beelden en taal geen even grote aarzeling schuilgaat.
Er zijn twee reviews. Aukje van Rooden komt met Jean-Luc Nancy tot de conclusie dat de enige ware democratie een ter discussie gestelde democratie is, en Sander Bax onderzoekt hoe de personages in Jacob Groots roman Billy Doper vechten met hun eigen bewustzijn dat ze alleen maar een constructie van taal zijn.
Tot slot ontleedt onze writer-in-residence Frank Vande Veire de manier waarop de dood door zo uiteenlopende figuren als Mohammed Bouyeri, de dadaïst Francis Picabia, kardinaal Danneels, Charles Baudelaire en Thomas Mann tot een project, een waarheid, een oplossing of een genot wordt gemaakt.
de redactie