Vooraf
De Postbus verraste de redactie met een reactie van kabinetschef Jeugd, Cultuur en Participatie Guy Redig. Hij trok zich de bijdrage van Stefan Hertmans uit het vorige nummer (‘Esthetica als serviceclub’, in yang 2008.1, p. 65-72) persoonlijk aan en verdedigt nogmaals het Vlaams cultuurbeleid in een nu eens ander dan bureaucratisch proza. Hertmans krijgt erin onder meer van langs als schrijver van vermeend ‘geyangel’.
Wat moge dat zijn, ‘geyangel’? Misschien geeft literaire nomade Pierre Joris indirect antwoord als hij zich in ‘Nimrod in de hel’ werpt op een nonsensicaal zinnetje uit Dantes Inferno, afkomstig uit de mond van de gigant Nimrod, die gestraft werd met het ‘verlies van betekenisvolle taal’. Van diens vreemde zinnen tekende Dante deze op: ‘Raphèl maì amècche zabì almi.’ In tegenstelling tot vele eerdere Dantelezers weet Joris er wel raad mee door er aan te herinneren dat taal ook altijd ergens geratel is, gerafel, gewauwel, gebabbel, ‘Babels gebavel’. Wie dit onacceptabel vindt verdoemt de poëzie; wie blijft luisteren krijgt mogelijk zicht op de oorzaak van elke spraakverwarring. Joris' eigen poëzie is ingebed door zijn essay over vertalen en het interview dat zijn vertaler Peter Cockelbergh hem afnam.
In deze yang staan enige teksten in de traditie van Nimrod: een Vlaams klankgedicht waarmee Joris Vercammen zijn debuut maakt, geplaatst naast de Vlissingse zeezinnen van Miek Zwamborn. De door Piet Joostens vertaalde teksten uit Vaches van Frédéric Boyer geven tegen dit secure en swingende gelal een beschouwelijk tegenwicht. Ook de prozateksten van Dietmar Dath en Jeroen Theunissen zijn ritmische optekeningen van onze conversatiedrift. Daniël Rovers schreef een essayistisch kortverhaal, en Arie van der Ent vertaalde lyrisch Russisch proza van Anatoli Gavrilov.