Vooraf
Richtlijnen voor de aanschaf van een insect, een waterloos lido boven de stad en de zwarte spitse elfenoren van een dobermann waarin een geliefde zich geïncarneerd zou kunnen hebben...
De zomer verdraagt geen afzonderlijk opschrift. Het alomtegenwoordige zonlicht verhindert een enkel brandpunt van waaruit de wereld zich, al is het maar voor de duur van één tijdschriftnummer, zou laten bekijken. En soms moeten proza en poëzie het alleen afkunnen. Bijna dan toch.
Dit nummer van yang rekent dan ook op uw zomerse verstrooidheid, maar is daarom nog niet uit op enkel verstrooiing.
In Elisabeth Tonnards ‘Gevonden teksten’ lijkt ook steeds iets verloren te zijn geraakt, van aaibaarheid tot ideaal. In Geoff Dyer's herinneringen aan de jaren tachtig van de vorige eeuw blijkt de enscenering van de bohème de lanterfantende, aan thatcherisme en reaganomics ontsnappende ‘dop & dope’-jongeren niet te vrijwaren van het lot, dat niet zozeer in de toekomst ligt, zo stelt Dyer, maar dat in ons wacht en altijd al in ons wachtte, ‘geduldig als de dood’. En ook in Godijns ‘De terugkeer’ blikkeren Cerberus' tanden.
‘maakbare vrijheid // men moet naar de volgende regel // woedend // met een ander beeld van sterven // ter vervanging // om jezelf tot een gedachte te verleiden,’ schrijft dichter en componist Samuel Vriezen dan weer in zijn lange gedicht ‘Gewrichten’. En Denise Riley schrijft (in een vertaling van Elisabeth Tonnard): ‘Ik ben nergens buiten: en ook nergens binnen. / Er is geen democratie in schoonheid, ik volg // wat menselijk mooi is. Al snellen mensen weg,