bedoeling in het leven geroepen. Al wordt daar vaak anders over gedacht, het zijn financiële middelen, gekoppeld aan inkomensplafonds en dus aan regelgeving inzake belastbaar inkomen. Inkomensplafonds zijn niet literair. Belastingsschalen zijn dat evenmin. Dat bij de toekenning van deze werkbeurzen normen voor literaire kwaliteit en productiviteit in rekening worden gebracht is iets anders. Literair werk dat kwaliteit heeft (en wat dat is, daarover valt te praten) maakt marktcorrigerende subsidiëring via werkbeurzen noodzakelijk wanneer zowel de auteur, het uitgeefconcern als het VFL (Vlaams Fonds voor de Letteren) publicatie noodzakelijk achten en het uitgeefconcern - om uiteenlopende redenen - niet in staat is om de uitgave op rendabele wijze in de handel en dus in de openbaarheid te brengen.
4. Het aanwenden van fondsen om werkbeurzen voor schrijvers te financieren, maakt het de beleidsverantwoordelijken op het Departement Cultuur relatief gemakkelijk. De praktische uitwerking van het letterenbeleid wordt gedelegeerd naar het VFL dat daartoe niet over de nodige bestuurlijke bevoegdheid beschikt. Op die manier kan iedereen om zijn verantwoordelijkheid heen en kan gelijk wie om het even welke vraag steeds beantwoorden met: ‘We zouden natuurlijk zelf ook graag over meer financiële middelen beschikken.’ Het ontwikkelen van een letterenbeleid waarbij werkbeurzen overbodig worden omdat schrijvers in staat zijn een reëel inkomen op te bouwen uit hun literaire arbeid, is een opgave die de mogelijkheden van het Departement Cultuur ver te boven gaat. Blijkbaar heeft enkel de commerciële sector zoveel cultuurmanagement in huis. Van de politieke overheid mogen intussen evenementencultuur en populisme gerust worden opgevat als bevordering van leescultuur en democratisering van de letteren. Ook het VB kan zich daar perfect in vinden.
5. Werkbeurzen van VFL en SFvdL (de Nederlandse Stichting Fonds voor de Letteren) betekenen indirect een financiële ondersteuning voor het (meestal Noord-Nederlandse) uitgeefconcern omdat schrijvers die publiceren nu eenmaal voor het uitgeefconcern werken maar als zodanig niet tot de werknemers van deze bedrijven kunnen worden gerekend. Daarvoor is zowel hun loonstelsel als hun sociaal verzekeringsstelsel te verschillend van wat in een werknemersstatuut gangbaar is. Ook het nieuwe sociale statuut van de kunstenaar, inclusief de recente zgn. ‘kleine vergoedingsregeling’, heeft hierin geen wezenlijke verandering gebracht. Dat was ook niet de bedoeling. Op het Kunstenloket weet men daar alles over.
6. Het sociaal statuut van zelfstandige is nooit ontworpen geweest voor literaire auteurs. Werkbeurzen zijn nooit bedacht om schrijvers een minimuminkomen te bezorgen, ook al vervullen ze in sommige gevallen ongewild die nobele taak. Daarover bestaan vaak misverstanden. Het VFL is geen OCMW (Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn). Evenmin als de VDAB (Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding) over werkaanbiedingen