Er wordt in de cyclus Kondensmilch veel geregistreerd en geobserveerd. Voorwerpen spelen een grote rol; vooral schamele, alledaagse, moderne dingen, zo lijkt het.
Voor mij is een belangrijk principe: geen (of zo weinig mogelijk) gevoelsgeladen woorden gebruiken, geen abstracta, geen pathos zoals dat ontstaat als je met holle begrippen werkt. Vandaar dingen: aan de dingen het immateriële aflezen, ideeën, emoties enzovoorts. Het heeft met mijn literaire socialisatie en mijn voorkeuren te maken: Michel Leiris bijvoorbeeld, die zijn autobiografie ophangt aan dingen in ruime zin; Francis Ponge: hoe hij voorwerpen omcirkelt. Op die twee ben ik gekomen door Friederike Mayrbcker. Maar ook Ernst Jandl vind ik belangrijk. Ze gaan allebei op een volstrekt verschillende manier met verheven ideeën en profane dingen om. Verder ook de Wiener Gruppe: Oswald Wiener, Konrad Bayer en hun ‘vrees’ in de jaren vijftig dat ze op een bepaald moment vanwege hun scepsis tegenover de taal (die ik niet deel) terecht zouden komen bij het ‘gewoonweg tonen van voorwerpen’. De dingen: ook vanwege de concentratie op watje met je zintuigen kunt waarnemen.
In Kondensmllch zitten er, anders dan in de meeste gedichten uit Erdkunde, weinig geografische aanknopingspunten.
Ik geloof niet dat je de plaatsen in dit gedicht moet kennen: een parkeerplaats langs de autosnelweg Berlijn-Dresden; een muur hier bij ons om de hoek. Het gaat juist om plaatsverandering, om tussenzones op weg. Vorig jaar in Luik, en twee jaar geleden in Brussel heb ik precies dezelfde sfeer gevoeld als de sfeer die voor mij in het gedicht van belang is. In Luik liepen we door de straatjes en vonden we een Russische winkel waar we een voorraad wodka aanlegden - ik vroeg me af waarom er de laatste jaren almaar meer Russische winkels zijn en toen dacht ik plots dat het ook met truckers te maken heeft. Ze transporteren goederen door Europa (tomaten, garnalen en vis), en waar ze overnachten slaan ze weer inheemse spullen in (wodka en koekjes en gedroogde vis). Met andere woorden: het gaat om tussenzones in het nieuwe netwerk van Oosten West-Europa, dat door de Koude Oorlog vernield was.
Kondensmilch zegt dikwijls ‘ik’, nog vaker ‘ik (werkwoord) niet’ - zonder dat het fragmenten van een grote biecht lijken te zijn. Hier lijkt me dit ‘Ik’ toegankelijker voor de lezer dan op andere plaatsen In Erdkunde. In andere gedichten, waar een ‘Jij’ aangesproken wordt, Is de neiging tot Identificatie veel kleiner. Daar is het bijna alsof je teksten op ansichtkaarten of passages uit brieven leest.
‘Ik’, dat zijn steeds weer anderen in mijn gedichten. Gewoon omdat ik een gedicht - en schrijven in het algemeen - niet als een monoloog, maar als een dialoog beschouw. Je vindt bij mij ook rolgedichten: Memoiren bijvoorbeeld, gesproken vanuit het standpunt van een groep daklozen aan de grens tussen Estland en Rusland. In Ostpreuβen-