Voor zijn leeftijd blijkt Gilliams verrassend goed op de hoogte te zijn van de nieuwe lichting avant-garde schrijvers in Vlaanderen. Meer nog, hij voelt zich verwant met zijn jonge nazaten. Maar de streep die hij meer dan dertig jaar geleden zag getrokken bij de toekenning van de Jan Campert-prijzen lijkt anno 2001 voorbarig optimistisch. Wie vandaag de optelling maakt die Gilliams in 1970 voor ogen stond, zal het nooit in zijn hoofd halen om Michiels, Krijgelmans, Insingel en Roggeman te noemen. Integendeel, waar Gilliams de afgelopen twee jaar in de Vlaamse boekenbijlagen werd genoemd, trad hij als leermeester van Erwin Mortier op. Het bewijst nogmaals de ironie van de Vlaamse letteren: een auteur die heel zijn leven tegen ‘het vertelseltje’ heeft gevochten, wordt vandaag via de vertelseltjes van zijn geclaimde kleinzoon in leven gehouden. Mocht Gilliams nog geleefd hebben, zou hij dan in 1999 met eenzelfde strijdvaardigheid naar
kort boven een protestantse kerk in Gent, waar hij op zondag de kerkboeken moest klaarleggen en de deur openzetten. Als beloning mocht
Erwin Mortier gebeld hebben toen bleek dat zijn debuut Marcel zo'n succes was? Het literaire klimaat evolueerde in dertig jaar dermate dat het ‘andere schrijven’ vandaag de dag in een glazen kast is beland waar het samen met de gezonde Vlaming besnuffeld wordt in het oeuvre van Erwin Mortier. Wat er van het ‘andere schrijven’ is overgebleven of is doorgesijpeld naar het ‘gewone schrijven’ zijn vormbewuste kunstgreepjes die het nog steeds over de os en de ezel hebben. Wat is er misgelopen?
Van de vier auteurs die Gilliams in dezelfde traditie zag werken, is het verhaal van C.C. Krijgelmans het meest veelzeggend. Zijn naam zegt u wellicht het minst. De Aalstenaar Claude Krijgelmans (1934) debuteerde in 1961 in boekvorm in de door Ivo Michiels samengestelde bloemlezing 13 Vlamingen, een coproductie van de Bezige Bij en de op dat moment toonaangevende Vlaamse uitgeverij Ontwikkeling. De bloemlezing was bedoeld om het ‘vormgezicht’ van het levende Vlaamse proza in de kijker te plaatsen, aldus de inleiding van Michiels. Achteraf beschouwd is de verleiding groot om de mislukking van het ‘ándere schrijven’ in het ongeluksgetal uit de titel van de bloemlezing al aangekondigd te zien.
Maar in 1961 leken de kaarten enigszins anders te liggen. De jonge Krijgelmans had de eer om tussen het werk van o.a. Louis Paul Boon, Gaston Burssens, Hugo Claus, Marnix Gijsen en Herman Teirlinck te staan. De publicatie in 13 Vlamingen betrof een fragment uit De Hunnen, een ambitieus prozaproject waaraan de laatste hand werd gelegd en ‘waarvan veel wordt verwacht’, zo luidde het biootje op de achterflap. In dezelfde periode verschijnen nog andere fragmenten uit De Hunnen, onder meer in het eerste nummer van Randstad, het legendarische tijdschrift van Michiels, Claus, Vinkenoog en Mulisch.
Ook in 1961 verschijnt Messiah, Krijgelmans' echte debuut. Het boek wordt voorgesteld als de proloog tot De Hunnen. Messiah is wellicht het meest anarchistische prozawerk dat ooit in de Vlaamse literatuur is verschenen. De tekst bestaat uit één zin van
schrijversloopbaan / leonard nolens publiceert de dichtbundel liefdesverklaringen, die wordt bekroond met de driejaarlijkse staatsprijs voor poezie