| |
| |
| |
| |
| |
| |
Maarten Mooij
Ernst Jandl
Wenen, 1 augustus 1925 - 7 juni 2000
-
‘Wat ik wil zijn gedichten die niemand koud laten’, heeft Ernst Jandl eens gezegd. In de late jaren vijftig zag het daar in Oostenrijk bepaald niet naar uit. Er was eerder sprake van een verstarring. Pas in de tweede helft van het daaropvolgende decennium werd deze uitspraak in het Duitse taalgebied waargemaakt en viel het werk van Jandl ook in Groot-Brittannië op. In 1970 kwam hij, samen met Friederike Mayröcker, naar het eerste Poetry International in Rotterdam. Wie hem daar leerde kennen, moest al meteen beamen dat Jandl deze woorden met zijn engagement en voordrachtstalent ook werkelijk in praktijk bracht. Het leek een spel met zinnen, woorden en letters. Er was een voorkeur voor herhalingen te bespeuren, die vreemd aandeed. De herhalingen kregen als klank, woord en beeld een eigen betekenis. Die ontdekking werd niet alleen gedaan door andere deelnemers aan het festival en door het toen nog niet zo talrijke publiek, maar ook onverwachte toehoorders werden door zijn klanken en voordracht aangetrokken. In de Rotterdamse metro legden bijvoorbeeld de schoonmakers onmiddellijk hun bezems neer om naar een optreden van Jandl te luisteren. Zij waren veelal van buitenlandse komaf, spraken andere talen, verstonden geen woord, maar raakten onmiddellijk gefascineerd door wat Jandl deed. De wachtende reizigers deelden na enige aarzeling in hun enthousiasme. Het was een ontdekking van poëzie. Een jaar later kwamen Friederike Mayröcker en hij terug naar het festival. In de tussentijd had Jandl al deelgenomen aan de tentoonstelling Konkrete Poëzie in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Jandl was in het Nederlandse taalgebied geen onbekende meer. In Rotterdam werd hij met warmte ontvangen. Er viel iets te beleven. Overigens bleek dat deze dichter - zij het soms met tussenpozen - heel verschillende vormen van poëzie schreef. Hij zou dit zijn leven lang blijven doen.
Over de komaf van Ernst Jandl het volgende: zijn vader was bankemployé en amateurfotograaf. Zijn moeder had een opleiding voor het onderwijs gevolgd, maar nooit voor de klas gestaan. Na haar eindexamen raakte zij zwanger van haar eerste zoon, Ernst, die
| |
| |
op 1 augustus 1925 in Wenen werd geboren. Zij wijdde zich daarna geheel aan het huishouden en ondersteunde haar man bij diens artistieke aspiraties. Er werden nog twee jongetjes geboren. De familie leefde bescheiden en sober. De vader behield in de crisisjaren weliswaar zijn werk, maar kreeg te maken met achtereenvolgende loonsverlagingen, waardoor het gezin op de rand van de armoede kwam. Na de geboorte van de derde zoon werd de moeder van Ernst Jandl ziek en zou niet meer herstellen. In die tijd klampte zij zich steeds meer vast aan haar geloof en ging gedichten schrijven. Ernst leed eveneens een tijdlang onder een slechte gezondheid. Naderhand herinnerde hij zich zijn moeders pogingen om hem te genezen: ‘Zij bad mij gezond en had ook voor een flesje water uit Lourdes gezorgd, hoewel zij zich toch moet hebben herinnerd dat wij bij het avondgebed altijd zeiden “laat mij liever sterven dan een doodzonde begaan.”’ Onder zijn moeders invloed ging Ernst al op zijn negende gedichten schrijven. Het begin van zijn dichterschap had hij dus niet van een vreemde. De dood van zijn moeder in 1940 maakte diepe indruk op hem en hij kon moeilijk afscheid nemen van haar. Eén van zijn gedichten heet dan ook Mutters früher Tod. In zijn gymnasiumtijd onderging Jandl andere poëtische invloeden, namelijk gedichten van August Stramm, Johannes R. Becher en Wilhelm Klamm. Zo raakte hij meer en meer in de greep van de dichtkunst.
In het Oostenrijk van de jaren dertig veranderde er veel. In een later gedicht als heldenplatz herinnert Jandl zich de intocht van Hitler in Wenen, die met een overdonderende geestdrift werd ingehaald door de meerderheid van de bevolking. De dichter zelf werd door de juichende massa bijkans doodgedrukt. Op school werden de jongere leraren grotendeels voor het leger opgeroepen. Van hun oudere collega's ging soms nog een andere invloed uit. In 1943 moest Ernst na zijn eindexamen zelf in dienst en uit die tijd dateert zijn uitgesproken afkeer van oorlog en geweld, waarvan hij ook blijk gaf. Tijdens een feestje bij de opleiding voor de artillerie moet hij een gedicht hebben voorgelezen dat begint met de regels ‘Kotverkrustet, ausgemergelt/wankt im wundenmüden Tritt/graues Heer durch graue Straßen/und ich wanke mit.’ De anekdote wil dat de aanwezige officieren zouden zijn opgestaan en de zaal verlieten. Misschien hebben ze de laatste regels niet eens meer gehoord en dat kan Jandls geluk zijn geweest: ‘Weiter geht es. Endlos, ewig/pulst der gleiche dumpfe Schritt/durch die Menschen aller Zeiten. Doch ich - geh nicht ewig mit.’ Aan het eind van de oorlog raakte Ernst Jandl in Amerikaanse krijgsgevangenschap en verbleef tot 1946 in een kamp in Engeland. Hij maakte er kennis met de Engelse taal en stelde eigenhandig een Engels-Duits woordenboek samen, dat behouden is gebleven.
Na zijn terugkeer in Oostenrijk studeerde hij tot 1950 germanistiek en anglistiek in Wenen. In 1949 trouwde hij er met Roswitha Birti, van wie hij in 1955 scheidde. Na zijn promotie in 1950 werd hij docent Engels en ontpopte zich ongeveer tegelijkertijd als dichter en essayist. In 1952/'53 kwam het tot eerste publicaties in het tijdschrift Neue Wege, dat voor nieuw talent openstond, en in de anthologie Stimmen der Gegenwart. In die periode ging hij ook voor een jaar naar Engeland, waar hij Erich Fried en H.G. Adler
| |
| |
leerde kennen. Vooral de contacten met Fried, die na de aansluiting van Oostenrijk bij het Grootduitse Rijk naar Londen was gevlucht, bleken van grote en blijvende betekenis voor Jandl. Fried moedigde Jandl aan in zijn dichterschap te volharden. Jandl voelde zich daardoor gesterkt. Terug in Oostenrijk kwam het tot de ontmoeting met Friederike Mayröcker. Met deze vrouw zou hij voor de rest van zijn leven verbonden blijven; als collega én als vaste partner. Hoewel zij echt onafscheidelijk waren, is het van een werkelijk samenwonen nooit gekomen. Daarvoor was hun levensinstelling toch te verschillend. Bovendien verschilden zij ook in hun werk te zeer van elkaar.
1956 was het jaar van Jandls doorbraak als experimenteel dichter. In de loop van slechts twee jaar was er een reeks teksten ontstaan die door de onconventionele dictie en vorm onmiddellijk na verschijning tot een schandaal zou leiden. Jandl dreigde zelfs van zijn leraarsambt te worden ontheven en er waren lieden die hem het liefst uit Oostenrijk zagen verdwijnen. Wat hij schreef, werd als gezagsondermijnend beschouwd, gevaarlijk voor de jeugd en in strijd met literaire normen en vormen. De herinneringen daaraan en ook wellicht de toen opgelopen frustraties, moeten Jandl zijn bijgebleven. In de in 1969 gehouden voordracht Voraussetzungen, Beispiele und Ziele einer poetischen Arbeitsweise zei Jandl over deze hectische gebeurtenissen: ‘Kunst van nu, dus ook dichtkunst, kan als een constante realisatie van vrijheid worden geïnterpreteerd. Zo'n interpretatie maakt de plaats van de kunst in het raster van de ideologieën zichtbaar; zij impliceert een verklaring over de functie van de moderne kunst voor het individu en de maatschappij; zij maakt daarmee een verklaring mogelijk waarom moderne kunst door sommigen als iets ergerlijks wordt ervaren en uit bepaalde maatschappijvormen geheel of gedeeltelijk verbannen blijft.’
Voor Jandl kwam het erop neer dat de machthebbers in een in hoge mate genivelleerde maatschappij hun systeem in gevaar gebracht zagen. De moderne kunst maakte immers aanspraak op een gebied, waar zonder de leiding van de machthebbers steeds weer nieuwe modellen van vrijheid zouden kunnen ontstaan. De gevestigde orde vreesde dat kunst tot model voor een andere maatschappijvorm zou kunnen worden. Een maatschappij waarin tezelfdertijd velen bezig zijn op een eigen wijze een model van vrijheid te creëren. Door de moderne kunst zo te beschouwen, namelijk in haar totaliteit, en niet in haar veelvuldige verschijningsvormen, kan deze een model zijn van hoe het ontstaan van kunst zich in het vervolg zal ontwikkelen. Voor de gevestigde orde is dit een gevaar. Het gevaar kan naar de mening van de machthebbers alleen worden tegengegaan door de beperkingen van een strenger sociaal systeem dat alles aan zich onderwerpt.
Deze uitspraken en opvattingen waren gebaseerd op eigen ervaringen, ook in literair opzicht. In het Oostenrijk van na de oorlog, dat door de Russische bezetting van Wenen tot 1955 van het Westen geïsoleerd was gebleven, bleken vele dichters en schrijvers nog tot de oude orde te behoren. Deze traditionele auteurs, die nog lang de dienst uitmaakten, hadden van doen met het recente oorlogsverleden en de nazi-periode. Zij wilden de eigen posities handhaven en
| |
| |
waren niet geïnteresseerd in de experimenten van een nieuwe lichting schrijvers en dichters. Bij hen voegden zich ook auteurs die uit de ballingschap waren teruggekeerd en geen relatie met de nieuwe richtingen konden vinden. Het kwam erop neer dat het literaire establishment in Oostenrijk overwegend conventioneel georiënteerd was. Er bestond een uitgesproken afweer tegen het experimentele - zowel lechts en rinks. Alleen het tijdschrift Neue Wege stond open voor een nieuwe lichting schrijvers en dichters. Ook voor Jandl bleek het blad vanaf 1952 een springplank. Hij bleef echter een eenling.
Zijn gedichten vonden allesbehalve een massale verspreiding en zo kon het gebeuren dat in 1957, toen Jandl op een hoogtepunt van zijn literaire productie stond, hij als auteur een verpletterende ervaring moest ondergaan. Na de publicatie van zeven gedichten in Neue Wege, waaronder de antioorlogstekst schtzgrmm, waarin geen klinkers voorkomen omdat in plaats van mensen de wapens spreken, barstte er een ware lawine van ontzetting los en was er sprake van een uitgesproken haat tegen de auteur. Uiteraard ging het weer eens niet om argumenten, maar om scheldkanonnades. Jandl werd een volksopruier en vijand van de jeugd genoemd. Hij heeft nog jarenlang onder deze propagandaveldtocht geleden. Eigenlijk was er sprake van een regelrecht publicatieverbod. Hij bezat voldoende materiaal voor een grote, eigen bundel, maar aan de publicatie daarvan viel onder deze omstandigheden niet te denken.
Het verzet tegen Jandls werk, en ook tegen dat van Friederike Mayröcker en anderen, maakte de gespletenheid in de Oostenrijkse literatuur zichtbaar. In het geval van een dichter als Jandl was de tegenstand bijzonder groot. Hij werd om zijn poëtische opvattingen allerwegen tegengewerkt en bestreden. Merkwaardig genoeg stond hij ook bij de oppositionele Wiener Gruppe rond H.C. Artmann en Gerhard Rühm, met hun soms anarchistische opvattingen, min of meer aan de zijkant. Men had bepaald waardering voor hem, maar in hun ogen bleef hij in zijn gedrag toch te burgerlijk, wat niet wegneemt dat juist hij door de conventionelen het hardst werd aangevallen. Het duurde na 1957 nog vijf jaar voordat Jandl besloot uit het grote aantal van zijn gedichten een keuze te maken voor de bundel Laut und Luise en er buitenslands mee te gaan. In Zwitserland duurde het toen nog eens vier jaar voordat de bundel er kon verschijnen en dat veroorzaakte in het Zwitserse Walter-Verlag andere moeilijkheden, die zelfs tot het ontslag van de uitgever Otto F. Walter leidden.
De voorraad gedichten van Jandl bleken voldoende materiaal te bevatten voor nog andere bundels. sprechblasen, serienfuss, der künstliche baum en dingfest zijn er voor een goed deel op gebaseerd. De Berlijnse uitgever Klaus Wagenbach kwam op het idee om van de gedichten in Laut und Luise een grammofoonplaat te maken, die wonderlijk genoeg vooral bij kinderen in de smaak viel. Dit durfde men de dichter niet zonder meer te zeggen, maar omdat er zoveel kinderen waren die er bij hun ouders op aandrongen het plaatje ook te kopen, kon Jandl worden meegedeeld dat Laut und Luise zowel bij kinderen als volwassenen zeer geliefd was. Vervolgens voelde een deel van de studentenbeweging van 1968 zich sterk tot deze
| |
| |
poëzie, die men kon lezen en beluisteren, aangetrokken. Zij die bij de Woodstock-generatie hoorden, begrepen dat het in de poëzie van Jandl om een nieuwe vorm van literatuur ging: hedonistisch; geschikt voor de massacultuur. Een poëzie, die uit de geest van de elektronische amusementsindustrie geschapen leek, maar immuun was tegen de van deze industrie uitgaande corruptie. Dit bleek de poëzie van deze oppositionele beweging en daarmee had Ernst Jandl zijn eerste serieuze publiek gevonden. Van nu af aan werd hij bejubeld als een rockmuzikant. Zijn deelname aan het Poetry International-festival in London werd bijgewoond door 5000 bezoekers.
Om een voorbeeld te geven van de experimentele poëzie van Jandl uit een vroege periode is wellicht het gedicht die zeit vergeht geschikt:
‘Je kunt het begrip “gedicht”,’ vindt Jandl, ‘door smaakoordelen begrenzen en door de geldende verschijningsvorm van het gedicht of door de verschijningsvormen van het gedicht TOT- HIERTOE (waar dat ook moge zijn), EN NIET VERDER beperken; je kunt het ook open houden, te allen tijde, door de onvoorzienbaarheid van het gedicht.’ Jandl houdt zich hier bezig met op zichzelf staande woorden, in dit geval enkel met een even aantal letters, dat hij doormidden hakt, waardoor er twee spreekbare, redupliceerbare eenheden ontstaan. Dit gedicht kan gezegd en beluisterd worden tot een maximaal aantal regels. Voor Jandl zelf ligt de gevarengrens bij zeven. Er ontstaat hier een andere vorm van poëzie. Als maker van concrete poëzie vat hij het woord, de letters, de klank als materiaal op. Hij maakt kunstvoorwerpen uit taal. Jandl voelt zich daarbij verwant aan dichters als Eugen Gomringer, die daarmee in Zwitserland in het begin van de jaren vijftig de aanzet gaf en het gedicht ‘een realiteit op zichzelf noemt en geen gedicht over...’ Het is ‘concreet’ in tegenstelling tot ‘abstract’. Gerhard Rühm had hierover al gezegd: ‘Een van de meest kenmerkende trekken van onze poëzie is dat zij niet descriptief is, dat zij werkelijkheden schept, dat zij een werkelijkheid is.’ Jandl bevindt zich hiermee in goed gezelschap, al zal hij steeds weer herhalen dat wezenlijke beginpunten voor hem de dada-dichters van kort na de Eerste Wereldoorlog zijn.
Na de successen in 1968 lijken de magere jaren voorbij. Zowel Ernst Jandl als Friederike Mayröcker hebben heel lang van een heel bescheiden inkomen moeten bestaan en met grote weerstanden rekening moeten houden. Voor het werk van beiden ontstaat nu een grotere, in het geval van Jandl zelfs een grote, belangstelling. Jandls bezoeken aan Engeland herhalen zich en in Wenen wordt het stuk szenen aus dem wirkliche leben met succes opgevoerd. De nieuwe ontwikkelingen blijken niet tegen te houden. In de tweede helft van de jaren zestig ontstaan verscheidene hoorspelen van Jandl en May- | |
| |
röcker, die druk beluisterd worden en waarvan er ook enige in Nederlandse vertaling worden uitgezonden. De honoraria en de belangrijke Hörspielpreis der Kriegsblinde, voor het hoorspel Fünf Mann Menschen, veroorloven beiden zich enige tijd van hun beroep als leraar te bevrijden. In 1971 en 1973 verblijven zij voor een langere tijd in Berlijn en vervolgens gaat Jandl voor een semester als Visiting German Writer naar de University of Texas in Austin. Zijn werk begint met een grote regelmaat te verschijnen. De gesproken opera Aus der Fremde vindt in 1979 in Graz plaats. Jandl verzorgt het ene optreden na het andere en in 1981 komt het tot een belangrijk seminarie over zijn werk. In 1984/'85 houdt hij de Frankfurter Poetikvorlesungen en in 1989 verschijnt van hem de bundel idyllen, in 1992 gevolgd door stanzen. In de afgelopen tien jaar trad hij veelvuldig op in performances met jazz-musici.
Daarbij zou men het wat een opsomming betreft kunnen laten, maar er valt meer over Jandl te zeggen. Ook in de jaren van 1952 tot en met 1962, toen het er naar buiten toe vaak op leek dat hij zweeg, bleef hij schrijven en greep hij terug naar materiaal uit vroegere jaren. Jandl maakte voor de vorming van zijn woorden en klanken gebruik van de ervaring van de expressionisten, zonder daarbij in hun pathos te vervallen. Zoals reeds gezegd voelde hij zich sterk aangetrokken tot dada en onderging hij de invloeden van de twee belangrijkste vertegenwoordigers van de Wiener Gruppe, H.C. Artmann en Gerhard Rühm, zonder echt tot hun groep te behoren. Hij hoorde wel bij de familie, maar dan als oom. Toen hij in 1962 aan een nieuwe fase van zijn dichterschap begon, zocht hij naar mogelijkheden om eenvoudige, doorzichtige verzen in een alledaagse taal te schrijven, zoals hij dat had geleerd van Brecht, Prévert en anderen. Maar Jandl zou Jandl niet zijn als hij niet volstrekt eigen vormen zou ontwikkelen. Van ieder schrijf- en klankbeeld werd gebruik gemaakt. Oude spreuken en grafschriften waren een geliefd object. Er werden standpunten mee gefixeerd, ook in de poëzie. Kortom, gedurende zijn gehele schrijverschap was hij doende alle middelen die de taal te bieden heeft, uit te buiten. Dat gebeurde met gevoel voor humor, maar ook altijd weer met de bedoeling zijn poëzie functioneel, indringend en levend te maken, ongeacht het materiaal waarvan werd uitgegaan en dat volledig bepaald werd door Jandl zelf. Of zoals hij het zelf zei: ‘Gestuurd door datgene dat in mij is aan richting en neiging, aan vreugde en boosheid.’ Hij is zich er altijd van bewust geweest niet meteen te worden verstaan, al valt dat laatste misschien toch mee, gezien de grote successen bij zijn voordrachten en optredens.
Heel essentieel was in zijn late periode de samenwerking met jazz- en popmusici. Hun muziek fascineerde hem en bracht hem tot weer andere hoogten. De musici en het publiek herkenden hem. Toen hij in 1994 voor de laatste keer naar Rotterdam kwam, was zijn eerste vraag: ‘Waar vind je hier nu de jazz-café's?’ Soms kon je je afvragen of hij toch maar niet liever muzikant was geworden. Door de jaren heen is hij zijn publiek blijven vinden bij jongeren. Hij heeft die steeds weer tot groot enthousiasme weten te brengen. Maar hij wist ook door te dringen tot luisteraars van wie men dat in eerste instantie niet zou verwachten. Ik refereerde al aan de
| |
| |
warme belangstelling en het grote enthousiasme waarmee de buitenlandse schoonmakers in een Rotterdams metrostation hem ontvingen, toen hij daar zijn klankgedichten voorlas. Toen al was hij de dichter die door iedereen werd verstaan.
Alles wat Jandl deed was doordacht. Wolfgang Maier schreef over hem: ‘Jandl is hoofdzakelijk op het communicatieve element in de taal aangewezen, nog meer dan de traditionele, uit het eigen innerlijk scheppende dichter. De spanningen en prikkels van zijn gedichten komen voort uit een manoeuvreren met de illusie, die slechts daar mogelijk is waar met overeengekomen waarden wordt gerekend, vooral met die van de intacte informatie. Deze is bedoeld om in het verwachtingspatroon van de aangesproken persoon te voorzien.’ En hier begint de manipulatie door Jandl. Voortschrijdende benadering van de verwachtingen bij een gelijktijdige verschuiving van het systeem, waarbij aan de verwachtingen op een volstrekt andere plaats wordt voldaan dan waarin de regels van de taal of de semantische componenten van een woord voorzien: Sommigen denken/lechts en rinks/kun je niet velwisseren/werk een velgissing! Dit gaat niet alleen in politiek opzicht op, ook al is Jandl zijn leven lang een overtuigd lid van de Oostenrijkse sociaal-democratische partij gebleven en heeft hij zich altijd weer tegen elke vorm van discriminatie verzet. Altijd weer, steeds in zijn poëzie, heeft hij stelling genomen tegen het ook in zijn land nog altijd bestaande anti-semitisme. Hij heeft zich ook altijd ingezet voor de rechten van schrijvers en dichters. Jandl heeft toen er geen ruimte voor hem en zijn progressieve collega's was in het Oostenrijkse PEN-Centrum, voor een eigen schrijversorganisatie gezorgd, die van de Grazer Autoren, die al meteen van wezenlijker belang was.
Ernst Jandl blijft boeien, als mens en als dichter, ook na zijn overlijden op 7 juni 2000 in Wenen. Hij heeft steeds midden in het leven gestaan, wist wat er om hem heen gebeurde. Hij bracht vrienden en collega's graag met anderen in contact. In sommige opzichten bleef hij een schoolmeester, maar dan één die vooral op de belangen van zijn leerlingen lette. Steeds weer wist hij anderen te inspireren. In het Nederlandse taalgebied is stemkunstenaar Jaap Blonk er een sprekend voorbeeld van. Recent werd in de Berlijnse Akademie der Künste aan Jandls leven en werk een boeiende expositie gewijd. Verleden jaar verscheen bij zijn Duitse uitgever Luchterhand van de echte kenner van zijn werk, Klaus Siblewski: ernst jandl.: a komma punkt -ein Leben in Texten und Bildern. Al ouder zijn het aan hem gewijde Text und Kritik uit 1996 en een speciaal nummer van het Zwitserse tijd-schrijft du: Friederike Mayröcker/Ernst Jandl - An den Rändern der Sprache. Daarmee komt de in Ernst Jandl geïnteresseerde lezer al een stuk verder, al blijft die natuurlijk in de eerste plaats aangewezen op het werk, dat intussen volledig bij het Luchterhand Verlag is verschenen. Het verdient daarbij aanbeveling vooral ook naar hem te luisteren. Geluidsmateriaal is er in voldoende mate. Zo blijft hij bij zijn vrienden, lezers en bewonderaars.
|
|