mijn woonkamer. Als woonde ik in een aquarium. Wanneer u even stilhoudt, ziet u een ontzaglijk grote, uitvergrote doorsnede van malachiet. Als stond daar echt die wondere steen gestald uit Belgisch Kongo. Let wel, de steen is niet echt. Het is een linnen doek van vier bij drie hoog, geschilderd door mijn vriend Gerard.
Stel u voor, malachiet in dat typisch warme vel van hem. Bovenaan op het doek de buitenkant van de steen, stulpend, als ging het om druiventrossen of exotische knollen. Daaronder overlopend in de gepolijste vorm van malachiet: groene en donkergroene lagen die elkaar naderen, zich verwijderen en soepele figuren tekenen. Sensueel en glad als vrouwenbenen, luxueus als inpakpapier uit de jaren dertig, en met een overweldigend smaragdgroene kleur. Dit is het eerste schilderij, het enige dat zichtbaar is vanop de straat.
Op mijn slaapkamer hangt nummer twee, door mij genoemd ‘De transformatie’. Met veel geel kleurgeschetter, met hamer en molenstenen wordt de steen verpulverd en vermalen. Men wast het malachiet en dompelt het in een bad van zwavelzuur, jaagt bliksemende elektriciteit door het mengsel en het koper komt vrij. Die grote okergele vlek is koper. Koper is zuiver en doods, perfect geleidend voor elektrische gedachten.
Malachiet Drie heeft als titel ‘Robert Marchand schrijft alles over malachiet’. De steen is hier abstract geworden, herleid tot enkele cirkels en cijfers acht, veel curven en twee driehoeken, zoals Walt Disney zijn Mickey Mouse op papier zette. Rechts staat een persoon die sterk op mij gelijkt. Hij schrijft een boek over malachiet, over onzuiverheid en troebelheid, over kunst en leven.
Weet u, drink nog iets. Ik zal u vertellen hoe ik aan deze schilderijen gekomen ben. Daarna wandelt u met mij naar huis en hebben we wat aanspraak aan elkaar. Maar eerst drinken we nog iets. Wat drinkt u?
Toen onze stad de tentoonstelling ‘Natuur en Kunst’ organiseerde, wilde ik op een of andere manier deelnemen. De menselijke ijdelheid is mij niet vreemd. Ik trok naar mijn vriend Gerard. Hij is kunstenaar en schildert. Wij kunnen zeer opgewonden over kunst praten. We drinken dan tot we het eens zijn, tot we die gelijkgestemdheid van geest bereiken die cafés op bepaalde uren vult. Er hoeft niet eens lallend gezongen te worden. Dit volstaat: kloppen op de schouder, empathische schaterlach, sterke handen die elkaar drukken en al de kitsch van vrienschap, die daarmee samenhangt.
‘Een sterk thema heb je nodig, beste Gerard.’
‘Bestaat dat nog, Robert? Is alles niet al geschilderd?’
‘Ja, maar niet zoals jij kunt schilderen.’
‘Waaraan denk je dan?’
‘Dit zie ik voor mij: een kamergroot doek met daarop een malachietsteen in doorsnede. Mijn beste steen, meesterlijk geïnventariseerd in al zijn verschijningsvormen. Ik bezorg je mijn documentatie.’
‘Denk je dat iemand daarop zit te wachten?’
‘Niemand zit te wachten op kunst, dat is het punt niet.’
Ik herhaal hier niet de discussie van die avond, maar dit was ons besluit: Gerard zou drie doeken schilderen. Een triptiek op een overmoedig formaat, met de verheerlijking van malachiet.
In de garage naast zijn huis was Gerard bezig. Hij had twee sjaals om, een bivakmuts op en handschoenen aan. Buiten vroor het. Hij klaagde over rugpijn en koude vingers en de verlichting was niet goed. Op de stenen wand had hij spaanplaten genageld waarop het schilderslinnen was bevestigd. Op de grond lag karton met olievlekken. De auto stond buiten zodat Gerard genoeg afstand van het doek kon nemen. ‘Recul, ik heb recul nodig,’ zei Gerard.
Ik had drank meegebracht maar Gerard dronk niet.