genie van grote schrijvers’.
Het ‘Gezin Van Paemel’ werd inderdaad HET stuk waardoor Buysse in de socialistische beweging bekend werd. Anseele kreeg het te lezen van de liberale advokaat Reychler. Wanneer Anseele op de grote Buyssehulde te Antwerpen het woord nam, herinnerde hij aan deze eerste konfrontatie met dit werk: ‘en toen ik om half drie 's nachts ging slapen had ik het boek uitgelezen en 's morgens vroeg was ik bij de kameraden en zegde hun: ik heb iets gelezen; dat moeten wij absoluut spelen; dat moet Vlaanderen rondgaan’.
Het realisme van Buysse in zijn ‘Gezin Van Paemel’ kwam volledig tegemoet aan de kultuuropvattingen van de arbeidersaristocratie, waarvan Anseele de gezagvolle exponent was. Zij wilden de leiding nemen van de nog ongeorganiseerde en ongevormde proletarische massa. Het is opvallend hoe zij daarvoor de kultuur als een evenwaardig en noodwendig wapen beschouwden naast de directe materiële eisenstrijd, Vanaf de late jaren tachtig kreeg die dubbele strijd - kultureel en materieel - resultaten in de grote steden, maar niet op het platteland. Ondanks alle pogingen om dezelfde intense propaganda in de Vlaamse dorpen uit te dragen, kregen de socialisten daar geen voet in huis. ‘Het Gezin Van Paemel’ was dus niet alleen sociaal-geëngageerd realisme, zoals de socialistische leiders het graag zagen. Het was ook een sociaal-psychologische verklaring van de mentaliteit in Arm Vlaanderen.
De socialistische Gentse burcht was op dat ogenblik - 1903 - in ongekende hoogbloei. Men kon mensen en middelen inzetten als geen ander en Anseele hechtte ontzettend veel belang aan het prestige, dat de socialistische organisaties moesten uitstralen. De Multatulikring, die de opdracht kreeg om ‘Het Gezin Van Paemel’ te monteren, straalde dit prestige uit. Reeds enkele jaren speelde de kring een pionierende rol in het Vlaamse toneelleven met de eerste creaties van Ibsen en Heyermans. De première van ‘Het Gezin Van Paemel’ op zondag 25 januari 1903 in de feestzaal van Vooruit (de oude zaal van de ‘Choeurs’) in de Bagattenstraat, in aanwezigheid van Buysse, werd een triomf. Het was de inzet van een grote reeks bijkomende vertoningen in de Minardschouwburg, in verschillende Vlaamse steden en dan ook op de Buyssehulde te Antwerpen op 9 april 1911. Hierdoor leerde ook Nederland het stuk kennen dank zij entoesiaste recensies. Zo trok de Multa in februari 1912 naar Amsterdam voor een reeks bejubelde opvoeringen. Vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog stond het stuk nog steeds op het Multarepertoire en werd het op 5 juli 1914 in de Nederlandse Opera te Antwerpen opgevoerd op uitnodiging van de Kring Diesterweg. In feite had dit enorme sukses een dubbele betekenis. Voor Buysse werd het een voelbare stimulans voor zijn literaire bekendheid en voor de hevige polemieken, die over hem gevoerd werden. Voor de socialistische beweging betekende het sukses van de Multatulikring een uitbraak uit het eigen ghetto naar een grotere bekendheid en erkenning buiten de socialistische rangen. Buysse zelf zou het nooit vergeten. Nog in 1924, ter gelegenheid van een grootse viering van de Multa en van Isidoor Benoot - de man, die het eerst gestalte gaf aan boer Van Paemel -, schreef Buysse: ‘Als de dag van gisteren herinner ik mij nog die eerste opvoering van Het Gezin Van Paemel, nu reeds zo vele jaren geleden. Het is
voorzeker aan niet veel toneelschrijvers gegeven, hun werk in de vertolking der acteurs sterker, intenser, kleurrijker en aangrijpender te zien leven, dan zij het in de drang hunner verbeelding geschapen hadden. Dit zeldzame voorrecht heb ik bij de eerste opvoering van Het Gezin Van Paemel en ook bij deze van Driekoningen-Avond mogen genieten. O, hoe wonder-reëel leefde dat alles reeds als het scherm opging, dank zij de spelers. Mijn oude vriend Materlinck, die naast mij zat, verklaarde mij: het kan niet beter; in het Théâtre Antoine te Parijs, zoudt ge geen volmaakter spel bijwonen. Zo was het. De Mey, als Masco de stroper, Benoot als vader Van Paemel, het was de volmaaktheid zelve. En hierbij bedenk ik ook, naast zo vele anderen, met vertederde weemoed, Tercile Coppieters, die van de rol van moeder Van Paemel iets zo aangrijpends maakte, dat ik er nu nog, na zo vele jaren, niet zonder innige ontroering aan terug kan denken...’ (Deurle, april 1924).