| |
Tijdschriftelijk
Spectraal, verzamelnummer jrg. III en IV, '80-'82, Rijsenbergstraat 390, 9000 Gent.
Dit is een prozaboek bestaande uit korte leesstukken, verlucht met zes houtskooltekeningen van Marcel De Backer. De leesstukken werden gekozen uit inzendingen. Een oordeel daarover hebben, of menen te moeten hebben, is wegens de diversiteit onmogelijk. Proza compileren is een moeilijke zaak, proza schrijven, ook al is het van kortere adem, is nog moeilijker. Eerbied voor dit maakwerk dus, want wie het ‘niet maakt’, valt uiteindelijk tóch door de mand. Daar helpt geen lievemoederen of smaakmakerij aan.
| |
Poeziekrant, VI, 1, febr. '82, Nazarethstraat 43, 9720 De Pinte, abonn. 250 F op 737-4400463-04.
Henri-Floris Jespers wordt uitvoerig gepolst door Luc Decorte. Dit is een interessante kennismaking, vooral voor degenen die met het Antwerpse ‘roze kliché’ opgescheept zitten. Jespers is alleszins een boeiend essayist, zijn proza is eerder voor de echte liefhebbers bestemd: je bent ervoor of ertegen. Wat mij betreft: zijn ‘Herdenkingsceremonieel’ en zijn ‘Procrustes’ liggen permanent binnen handbereik. Nog in dit nummer heeft Armand Van Assche het over de vijf (05) bij Van Hyfte gecompileerde Nieuw-Romantiekers: Gruwez, Verpale, van Hee, Billiet, Van Londersele. Iedereen lijkt het met die ‘stroming’ moeilijk te hebben, ook de betrokken godjes zelf. Dit is alvast een houdbaar criterium: men is Nieuw-Romantieker per abuis, men is daar niet gelukkig mee, men is er door anderen bijgesleurd. Men woont toevallig ook zo'n beetje in het Gentse, tenzij de Hasseltse zijvertakking, waar de hoofdvogel woont.
| |
'T kofschip, X, 1, jan. '82, Vinkenlaan 11, 1730 Zellik, abonn. 400 F op 429-0111441-97.
Marc De Smet onderzocht in een opvallende bijdrage de dak- | |
| |
loosheid van Luuk Gruwez. Ware dit Nederland, dan ontstond hieruit een tumultueuze polemiek. Helaas telt in Vlaanderen het tijdschriftenwezen niet mee, wegens kleinschaligheid. Er is een interview met Jaap Verduyn, plastische signalementen, gedichten, recensies, een essay over sonnetterie. De opmaak van het tijdschrift is mooi, al blijft het volstouwen van pagina's met gedichten niét mooi. Toch duimen ervoor, op weg naar de survival.
| |
Kreatief, XV, 5, dec. '81, Groeningestraat 23, 8610 Wevelgem, abonn. 495 F op 001-0068788-91.
Dit nummer heeft als thema ‘Gevangenisliteratuur’, en voegt een vrij boeiende aflevering toe aan de reeks themanummers die Kreatief in de loop der jaren al bracht. Het thema beslaat de helft van het nummer (literatuur uit de Amerikaanse gevangenis, Klaus D. Mahn & F. Kamphausen, F. Kuipers over Padilla), de tweede helft bestaat hoofdzakelijk uit signalement: H. Bousset praat met Gust Gils en A.M. Dhondt, B. Popelier heeft het op de hem zo eigen wijze over Pjeroo Roobjee, er zijn recensies over Leo Pleysiers ‘De weg naar Kralingen’ en Reve's ‘De vierde man’. Achteraan ontsiert een polemiekje tussen E. Hulsens en J. Denoo (omtrent een ‘optreden’ van eerstgenoemde) een beetje dit gevangenisnummer. Ze moesten die freaks enkele jaren dwangarbeid opleggen. b.v. het inbinden van boeken.
| |
Heibel XVI, 2, dec. '81, Vrijheidsstraat 18, 2300 Turnhout, abonn. 500 F op 001-0565395-58.
L. Dieltjens bespreekt Raymond Williams, een theoreticus van de literatuur. J.F. Vogelaar laat ‘Oefeningen in het dagboekschrijven voor publiek’ verschijnen, en op zekere hoogte is dat boeiend. In ‘Een gedicht van horen zeggen’ biedt J. Note een korte bespreking van de bundel van Claus: ‘Van horen zeggen’. Het was mederedacteur Julien Vangansbeke al opgevallen dat bepaalde academici in bijdragen graag het woord ‘artefact’ uit de pen laten vloeien. Zo ook J. Note. Maar J. Note hanteert correct de Voorkeurspelling, terwijl vele academici deze niet machtig zijn. Vergeven we hem dus zijn artefact. Het is overigens een interessante bijdrage. Stefaan van Ryssen doet aan getheoretiseer tégen fotografie. N.N. in ‘brief van een vader’ maakt Heibel menselijk.
| |
Ons erfdeel, XXV, 1, febr. '82, Murissonstraat 160, 8530 Rekkem, abonn. 870 F op 000-0907100-53.
Ons Erfdeel bestaat 25 jaar. Er is vrij veel literairs in dit nummer, mer, met o.a. het langverwachte artikel van Hugo Brems: ‘Open versus gesloten poëzie’. Hij ontleent de titel van zijn betoog, ‘Het gekrulde ik’, aan een gedicht van Leo Vroman. Erg spektakulair zijn Hugo Brems' verklaringen niet geworden. Ze zijn wel het neergeslagen summum van een jarenlange konfrontatie met de poëzie in al haar vormen. Brems heeft zijn voorkeuren, dat is zijn recht. Ik kan me echter niet van de indruk ontdoen dat de taak die hij zich opgelegd heeft, volkomen nutteloos is. Alle bladzijden ten spijt: de poëzie leidt een eigen leven. Signalementen blijven mogelijk, evaluaties niét want te kortbij. Vergeleken met de gebruikelijke smaakmakerij door de uitgevers gerealiseerd omtrent een publikatie, is het weerwerk van een ernstig-evaluerend kritikus haast een lacheding. Op het verkoopcijfer, en daar gaat het om, zal die toch geen impact uitoefenen. Vandaar: Hugo Brems' credo is interessant om akte van te nemen, maar onnuttig. Zo ook de poëzie. Toch was het 25-jarige feestvarken uit Rekkem de Goede Plaats om zo'n tekst in te plegen: de nummers dienen al per vrachtauto naar Een Centraal Postkantoor vertransporteerd. Impact?
In een 3de aflevering van ‘tijdschriften’ worden o.m. nog besproken: Kruispunt, Gnoom, Creare, Poppenspel, 't Muzet, Kunst & Cultuur, e.a. Inzendingen voor deze rubriek zijn welkom op het sekretariaat. In elk nummer zal er aandacht aan besteed worden.
Joris Denoo
|
|