| |
| |
| |
Het zomeruur
1. Roosje
De groepsfoto heeft René genomen, een namiddag in augustus. Maar het is geen document omdat de hoofdpersoon ontbreekt. Het wachten op Forkys...daar gaat het om. En zelfs Max is maar een figurant, denkt ze. Jonas zit naast haar in het gras en Philippe laat zich door Stella vertroetelen. Verliefd kijkt Tineke naar Jonas: ‘Waarom ben jij altijd zo afwezig, Jonas?’
Nauwelijks een maand geleden zag Tineke er dus zo argeloos uit. Nog als een kind, stelt Roosje vast. Sinds ze met haar teruggekeerd was naar Utin, had ze Tinekes metamorfose gevolgd in een veel schuwer en ontgoocheld jong meisje. Heeft ze begrepen waarom Jonas wou sterven? Ze stelt geen vragen meer.
Op aanraden van Forkys was Jonas al in de lente naar Lunt vertrokken. Maar toen was het al te laat... Jonas begon er zich voor te bereiden op de dood. En van zijn vrienden had hij al afscheid genomen, waarom kwamen zij hem nu tijdens zijn laatste zomer opzoeken? Hij zou niet meewerken in de commune die ze een achttal kilometers boven Lunt in een verlaten streek wilden oprichten, dat project interesseerde hem niet meer. Met haar was hij vertrouwelijker: ‘Als ik er een eind aan maak, dan houdt de vernedering op,’ zei hij. In dat dorp had zij leren zwijgen.
Tijdens de heenreis had Philippe de mythische naam van Nysa gekozen. Zo zouden ze de commune noemen, op dit moment twijfelden ze nog niet aan de belofte van Forkys dat hij hun project zou financieren. En toen bleek dat zijn beschrijving niet met de werkelijkheid strookte en er in die kale vlakte nog slechts een hoeve overeind stond, reageerde Philippe niet. Of begreep hij soms dat ze een gevecht tegen de natuur moesten leveren... Daar had Max geen moeite mee, en hij bekommerde zich ook niet om Philippes Nysa: ‘Mits een kleine investering halen we het wel,’ poneerde hij. Waarom twijfelde zij weer! Omdat het een spookhuis is in een krakende ruimte, wou zij antwoorden. Hoorde hij dan niet hoe de wind er tekeerging als de enige meester van het uitgebleekte landschap? Maar Max wou vooral niet toegeven dat Forkys hen had bedrogen. Ze konden toch alvast een van de schuren als werkplaats inrichten... Zoals in Frekas, een commune in de bergen die hem als model diende, zouden ze er dan later een houtzagerij vestigen. Philippe mocht er zich grotendeels met tuinbouw bezighouden, Stella zou haar leren weven en René de organisatie in handen nemen. En Max? Bevelen geven en af en toe houthakker spelen... Maar zou zij dat nog meemaken - hun verhouding liep mis. Kamperen op een mijnenveld, daar leek hun liefde-leven op.
Waarom was zij dan meegegaan... Alsof je een verhouding kunt redden, denkt ze. En dat was haar zwak moment. Voor haar was die reis een vlucht. En zo verdedigden ze hun illusies en vielen er soms woorden, want ook Stella en Philippe wilden de waarheid nog niet onder ogen zien dat Forkys hen gewoon in de steek Het. Die trof geen schuld, het was toch ook zijn project? Alleen de oude Francis, een vriend van Jonas die al een aantal jaren in Lunt woonde, maakte wel eens toespelingen: ‘De natuur is hier niet mild, Roosje. Jullie kennen deze streek niet. En de dorpelingen zullen jullie niet helpen, die wachten op hun dood zoals ik. Maar wie is die Forkys? Jonas beschouwt hem als zijn goeroe... Is die man wel te vertrouwen? Er is een witte en een zwarte magie, en dat zou Jonas moeten weten.’
In al zijn woorden schemerde de dood door, denkt ze. En nu keert haar droom. Loopt het verleden dan nooit af, tenzij in omgekeerde richting? Uit die draaimolen sprong ze meestal uit, waarom dan nu niet? Ik moet het bekennen, denkt ze. Aan mezelf: het fiasco. Zoniet wordt de pijn nog een voortvluchtige ziekte. Dat proces heeft ze in Lunt opgetekend. Het is geen echt dagboek, ze heeft niet eens de data vermeld. Ook niet de dag dat Jonas...
Op een pleintje met kastanjebomen was zijn zomeruur geëin- | |
| |
digd. In het middelpunt van de stilte terwijl schaduwen zich botvierden en de maan als een koud vuur de nachtblauwe sferen aanwakkerde. Of dreven de wolken haar op... Die schoven steeds snller voorbij en soms slurpten ze haar op. Dan verscheen de maan weer en liet ze haar licht over de velden dwalen, een nog bloter waarheid onthullend waaruit de onzin van het leven zou gutsen als bloed uit een dodelijke wonde. Daarna viel alles stil. Zo leek het - nog een illusie. Want in feite bestond de dood niet. Wel voor Jonas en Francis, en daar sloegen haar herinneringen op de vlucht.
(de eerste nacht in Lunt)
We logeren deze week bij Jonas: Forkys stuurde hem een brief uit Griekenland! Niemand van ons reageerde op dat bericht - de ontgoocheling was te groot. Nu Max beneden met Jonas praat, heb ik even tijd om tot mezelf te komen. (Dat is dus nog steeds mogelijk, zo'n monomaan moment. Ik ben beslist geen groepsmens.)
Mijn uitzicht op een straatje van Lunt verhoogt de beklemming nog. In Jonas' atelier loer ik nu naar de maan, een bol van gelig perkament boven de daken. De teevee-antennes zijn net kleine kruisen - meer signalen van een doodlopende tijd dan van amusement in woord en beeld. Je kunt hier oud worden, maar dansen zal ik niet meer. En in Nysa? Daar gaan we morgen naartoe.
Philippe en Stella zijn uit wandelen. Ik wou niet mee, Lunt doemde als een catacombe op toen we aankwamen. Het is geen dorp, maar een gehucht. En jonge mensen wonen hier niet meer, zei Jonas. Die namen de tegenovergestelde weg, richting Stad. Hij ziet er verslagen uit en luistert nauwelijks naar onze verhalen.
Tegen de muur staan zijn schilderijen; ik keerde ze daarnet om. De klok regeert nog steeds als de tyran van een volautomatische maatschappij over zijn razende mannetjes die de machines zouden moeten bedienen, maar zijn computers werden intussen onberekenbaar droevig... Ze laten nu een traan. En zijn lustaanjagende wijfjes worden beloerd door mannetjes die gewapend zijn met enorme penissen en met messen om de tijd te doden. Een leeg kruis hangt boven hun hoofd, meer valt er niet meer over God te zeggen. Wie wil ze verminken? Al zijn personages kijken me aan met zijn panische blik.
Max is naar “de oude Francis” die ons waarschijnlijk een voorlopige woonst zal kunnen bezorgen. Op wat Nysa neerkomt, weet ik nu ook: een uitgeput landschap met schaarse boomstronken. Toch kan ik me precies voorstellen hoe groen die nu niet langer renderende streek is geweest vóór de plundering... Enkele bomen overleefden het, de laatste getuigen van een vervlogen teelt. (Max is niet ontmoedigd. De houtzagerij zou er ‘met de tijd’ komen, en een klompenatelier. Zo spreekt hij. Max schakelt de tijd en de natuur meteen als medewerkers in...) Maar op Jonas hoeft hij niet te rekenen... die verdiept zich momenteel in het Egyptisch dodenboek. Jonas schildert nu zonnebloemen of een zomerse tuin met een hond als bewaker van het wonderland en een kindmeisje in het centrum van de woekering. Is het een hond of een weerwolf? Philippe herkende er Kerberos in, de helhond van de onderwereld.
Over de Griekse mythen hadden we tijdens de heenreis gediscussieerd nadat we de kathedraal van Serat bezochten. Philippe verdedigde toen de dynamischer symboliek van de Grieken: ‘Vergelijk de kruisweg eens met de beproevingen die Herakles moest doorstaan! Hij sleurde er tenminste niet de hele mensheid bij.’
En de drie jaar slavernij bij koningin Omfale? Daar liep Herakles in vrouwenkleren rond, en haar slavinnen leerden hem spinnen. Als dat een noodzakelijke vernedering was - Philippes interpretatie - wat betekende zijn magische leeuwehuid dan voor Omfale? Die droeg zij tijdens zijn ‘vrouwelijke’ periode... Max beweerde dat dát mijn projectie was.
Droom van een wezen met drie hoofden. Een tijger, een lynx
| |
| |
en een geblinddoekte ezel liggen geketend aan haar voeten. Ik word verplicht in een put te kijken en ontdek Jonas in de diepte. ‘Geef me fakkels,’ zeg ik. ‘Anders kan ik niet afdalen...’ Achter mij fluistert iemand: ‘Maar je hoofd krioelt van de glimwormen! Je haar zal de afgrond verlichten.’ Ineens begint de grond te trillen en een gemaskerde figuur grijpt me vast: ‘Je spreekt met de godin van de onderwereld. Hoe durf je haar fakkels vragen! Fakkels, dat zijn haar attributen. Voortaan zul je de dood bij elke driesprong ontmoeten. Weet dat er dan een mens zal sterven - een minnaar, een kind of een vriend. Zij zullen het doodsteken aan je glinsterende haren herkennen. En de man die de hond schilderde, zal waanzinnig worden. Hij heeft Dyonisus beledigd.’
Het verhaal speelt zich dan verder af op een scherm in de nachtclub van Forkys. In close-up: een vrouw met drie hoofden. hoofdpersonage van een schilderij waarin een rode tijger, een witte lynx en een blinde ezel voorkomen. Forkys zit naast mij en grinnikt: ‘Jij moet dadelijk weer de scène op. Ik kom naar je strip-tease kijken. Maar trek eerst een ander kostuum aan. En vergeet je rosse pruik niet.’
Aan Philippe vroeg ik wat mijn droom te betekenen had... Ik zou Max wantrouwen? En waarom dan Forkys niet...
Met Stella naar Tumon gereden, het dichtstbijgelegen stadje, om juwelen te verkopen. Na een tocht door het winkelcentrum liepen we gisteravond de kroegen af. (Volgende week zal Philippe ons vergezellen en krijttekeningen maken in de straten, want de verkoop viel tegen. En zo'n schilderachtige figuur als hij wekt misschien meer interesse? Als dat ook niet lukt, zouden we een maand bij een boer gaan werken. De perzikpluk is op dit moment nog aan de gang, insinueerde Max. ‘We’, dat ben ik en Stella.)
Haar reactie op Forkys verbaasde me: ‘Hij is een mythomaan. Forkys heeft ons nodig om zich belangrijk te voelen. Weet je dat Philippe hem helemaal niet au sérieux neemt? Maar ik vraag me af of Philippe niet in conflict zal komen met Max... Zie jij hem een boom omhakken? En klompen produceren, dat zegt hem helemaal niets. Wel schapen hoeden of kleren weven...’
‘We leren hem spinnen, Stella. En daarna mag hij weer een man worden.’
‘Nee, Philippe zal altijd een dromer blijven. Daarom hou ik van hem: Jouw verhouding met Max is veel neutraler. Jij riskeert veel uit nieuwsgierigheid, geloof ik.’
Op de terugweg zagen we Francis lopen. We voerden hem naar huis, en aan zijn voorzichtige vragen kon ik afleiden dat hij onze Nysaplannen niet begreep. Max had zich dus op de vlakte gehouden. (Francis is een gewezen beroepsmilitair. Geef hem niet teveel informatie, zei hij vanmorgen.)
Ik trof Francis langs de weg aan, murw van de pijn. Gewillig liet hij zich doen om dan mijn hand te kussen: ‘Het is een schande, Roosje...’ De kanker of de ouderdom? dacht ik. Met het besef van die nederlaag moet hij nog leren leven terwijl de twijfel hem op een al even verraderlijke manier begint te ondermijnen. Want tegen de pijn is zijn geloof niet bestand - dat bekende hij me toen we naar zijn huisje wandelden.
Francis toonde me zijn collectie loden soldaatjes. Achter glas houden ze zich staande, met vaandels en trompetten de veldslagen mimerend van hele regimenten. En nu hij niet meer in staat is om nieuwe figuurtjes te maken, zweeft ook zijn verleden van hem weg. Maar zijn hoffelijke gebaren verraden de man van militaire eer nog die zich tegen zijn aftakeling probeert te verweren, verwonderd op het laatste moment een tegenstrever aan te treffen die zijn eerste werkelijke vijand zal worden... (God is niet dood voor Francis. Die sterft mee, alsof dat het doel van de woekering is...
Nee, ze wil niet meer verder lezen. De zelfmoord van Jonas schemert nu al tussen de woorden door. En dan haar laatste wandeling met Max... Ze had hem tenslotte niet de bloem ge- | |
| |
toond die bij de put van Senoir groeide - een bloem en een waarzegster. Jonas had haar code ontcijferd, een woord dat hem aanvankelijk geruststelde tot ‘AVE’ in ‘AVER’ veranderde. Was dat zijn doodsbericht? Zo had hij het geïnterpreteerd.
Forkys leek niet erg onder de indruk: ‘In Lunt word je gek,’ zei hij. Danste ze weer niet naar zijn zin? In zijn nachtclub speelde hij een andere rol. Weer had hij haar plagend Doornroosje genoemd, en ze wist wat dat betekende: ze leerde het dus nooit.
Ach ja, waar is haar droom gebleven. Zing maar, dans maar... Doornroosje? Ze wou ballerina worden, en ze eindigt bij Forkys. Maar als de morgen opkomt in Utin en de chagrijnige tintelingen van het licht de violette nacht doen wijken, dan herinnert het getsjilp van de vogels haar toch nog even aan de zon. De pijn zal nooit stollen. het is maar goed ook - zo blijft ze in leven.
| |
2. Tineke
De brief van Stella heeft Roosje op tafel naast haar bord gelegd. 's Middags eten ze meestal samen, tenzij Roosje uitslaapt want soms keert ze pas tegen de ochtend terug. Zou er verleden nacht iets gebeurd zijn? Rond drie uur was ze wakker geworden - Roosje stond toen bij het raam... Alsof ze wou wegvliegen, denkt Tineke. Of wil Roosje alleen zijn met haar verdriet? En toch heeft ze haar gekozen als vriendin. Met een gebaar, bij het graf van Jonas. Even aarzelde Roosje en toen had ze haar een roos gegeven: ‘Kom, Tineke. Wij spelen niet meer mee.’
Waar blijft ze nu? Ze heeft de foto van Jonas ingekaderd, Tineke spiegelt er zich nu in tot ze de doodsengel van Jonas herkent die als een grote schaduw uit hem wegvliegt. Terwijl buigt zij zich voorover en Roosje verbergt zich achter haar glimlach. Een beter masker heeft ze met... En Stella ligt te vrijen met Philippe. Het is haar moeder, maar nog veel meer zijn lief. Nee, hun jong is ze nooit geweest.
Tijdens die eerste stomvervelende schooldag moest ze daar aanhoudend aan denken: ik leef met Roosje in een andere wereld en ik mis Stella helemaal niet. Had zij niets te vertellen? vroeg de lerares. Zij was toch ook op reis geweest. Mijn ouders wonen er nu, antwoordde ze. Niemand had haar toen nog iets gevraagd.
De eerste week dat ze allemaal bij Jonas logeerden, schreef ze een brief naar een vriendinnetje. Die heeft ze nog verstuurd, de andere brieven niet meer. Want wanneer ze naar Nysa zouden vertrekken... En nu vraagt Stella haar of ze haar mond wil houden? De bloem van Jonas heeft nooit bestaan - die heeft zij vernietigd. Om Philippe te beschermen? Dat doet Stella altijd.
Op haar had de bloem niet zo'n overweldigende indruk gemaakt. De dans van Roosje voor de stervende Francis, dát zou ze nooit meer vergeten. Wou ze nog wel hand in hand met Philippe naar Nysa wandelen? Nee - daar geloofde hij in. Zij zou Roosje volgen die al dansend afscheid had genomen van Francis. En die bewegingen heeft hij nog gezien, de vlerken van een nachtvogel die hem koelte toewuifde alsof haar lichaam een waaier was. En soms als de pijn hem een adempauze gunde, steeds kortere pauzes naarmate de dood hem benaderde, nam hij haar schaduw in zich op. Francis glimlachte nog een keer, als om Roosje te bedanken.
Daar hoort ze Roosje al aankomen. Ze praat weer met de poes van de buurvrouw en van dat Roosje houdt ze nog het meest. Zo speelde zij vroeger ook met haar poppen en die tederheid kent Stella niet. En de planten verstaan Roosje ook. Misschien spreekt ze wel met de doden... Met Francis en met Jonas die op haar verliefd waren...
‘Roosje, weet je wat Stella heeft gedaan? De bloem van Jonas vernietigd! En ze vraagt me om er nooit iets over los te laten. Jij ook niet in je brieven.’
‘Zwijgplicht, ik snap het. Want Philippe droomt van heideland, steekbrem en gaspeldoorn... Schrijf maar niet dat Forkys
| |
| |
in Utin is. Hij was in de club, gisteren.’
‘...Jonas hield van Forkys.’
‘Van Meester Mandala. Ja, dat weet ik. Maar hij wist dat Forkys ons niet zou helpen. “Die geeft geen geld!” zei hij. “Toch niet aan Max, want dan komt er hier een tweede Frekas in plaats van de groene oase die Philippe zich inbeeldt.”
‘Daar ben ik bang geworden, Roosje. In Frekas, toen die oude man ondervraagd werd.’
‘Max vond het een modelcommune. De ondervraging van de groepsleden stoorde hem niet en tegen die honden had hij ook geen bezwaar... Ze leken op de honden die Jonas schilderde.’
‘Ik heb het verteld aan Jonas - hoe benauwend de sfeer daar was.’
‘En hoe reageerde hij?’
‘Hij zei dat hij misschien zou terugkeren naar Utin.’
‘Maar Stella wist het dus. Heb jij haar ingelicht?’
‘Nee. Jonas heeft nog met haar gesproken, die laatste nacht. Jij was toen bij Francis.’
‘...De nacht dat Francis overleden is?’
‘Maar ik kon hem bijna niet verstaan. Hij fluisterde iets over het zomeruur en hij had het fatale teken gezien...’
‘De bloem...’
‘En toen liep hij weg. Ik ben uit mijn bed gekropen en ik liep hem achterna. Voor het huisje van Francis was hij blijven staan, en ik hoorde hem huilen. Eerst begreep ik niet waarom en toen zag ik jou... Jij danste voor Francis. Ik heb nog nooit een man zo horen huilen...’
‘Jonas wou sterven, Tineke. En nu moet je geduld hebben... Tot de doden erin berusten en ze geen heimwee meer voelen. Dan kunnen ze je helpen.’
| |
3. Aver
René had Jonas gevonden. Toen hij zijn schoenen in het gras ontdekte, vermoedde hij meteen een ongeluk. Hij hief zijn hoofd op en herkende Jonas: ‘Wij hebben een ladder nodig, Roosje. Om hem los te knopen...’ Een dag voordien had ze kastanjebomen nog met kandelaars vergeleken: ‘ze verlichten de zomer, Jonas.’ Jonas leek toen veel kalmer, en over de bloem had hij geen woord gezegd tijdens hun wandeling naar Sacrevent. Maar zijn laatste schilderij, dat was het portret van zijn bloem, en een aankondiging aan Forkys dat de demonen wortel schoten in Nysa. Tineke had haar ook gezien: ‘Ga eens kijken, Roosje! Maar spreek er met niemand over...’
Dat bewijs hoefde ze toen niet meer. Lunt was geen gewoon gehucht: een wachtkamer van de dood in open lucht. De zang van de vogels had haar misleid - muziek van een andere planeet die even natrilde boven Lunt. En geen teken van leven in de straten, of signalen van een kleinschaliger dynamiek. De zon rimpelde er over de muren en bracht vensters in lichterlaaie waarachter de verveling verder ging, dat onnozel kind van het leven. Wie er dan wel 's morgens voorbij haar huisje liep, was de oude mevrouw Clement die voor Francis kookte. En soms trok haar man er met zijn ezel uit en stapte hij van het dorp weg alsof hij telkens een grens overschreed. Seniel van eenzaamheid en even grimmig als de ouderlingen die op zondagmorgen naar de mis schuifelden, liet hij dan de straatjes van Lunt achter zich. Om er nooit meer terug te keren? Dat was haar idee, zei Max. Zij zag overal spoken. Zoals Jonas, die ongeneeslijke introvert: ‘Jij stelt het voor alsof hij waanzinnig wil worden. Hoe kun je nog over een keuze spreken. Jonas schildert nu al jaren identieke waanbeelden, Roosje. Wat hem overkomt is zoiets als kunstenaarsdolheid.’
Ja, de stilte in Lunt... Een gekras als van een dier tegen de ruïne van de tijd. Het beeld van een zandloper begon haar toen te obsederen, minuten die zich geruisloos ophoopten. En daar zat Jonas in, hij was het mannetje van de zandloper wiens tekens van waanzin zij optekende. Nee: vastpinde. Want de verwondering... die legje even stil.
| |
| |
Tijdens een bijeenkomst leerde ik René beter kennen. Hij zal Max' plannen steunen om als tweede regisseur soms de leiding over te nemen. Maar hij schaamt zich voor Philippe wiens Nysa hem ook wel iets zegt. Te weinig echter om voor te vechten, dus probeert René zich met ironische opmerkingen te redden. Op Philippe heeft die tactiek niet het minste effect - niemand zal hem zijn Nysa uit het hoofd praten. Dromers teren op hun eigen kracht.
Max voerde weer zijn rol op: ‘Als jullie dat niet inzien, speel ik niet meer mee!’ En René zorgt voor nieuwe slotzinnen: ‘Heb jij na Frekas nog niet begrepen dat wij ons ook moeten organiseren? Je schapen komen er, Philippe. Je zult ze nog vaak genoeg scheren.’ De ruzie barstte los toen ik weigerde om, samen met Stella, bij boer Pharon te werken. (Max' geplande perzikpluk gaat dus niet door. Hij had alles al geregeld, maar ik voel er niets voor om in een schuur te slapen en de maaltijden te delen met de familie Pharon: een oude boer en zijn vrouw, hun bedrogen dochter en kleinkind.)
‘Wat wil je dan wel?’ vroeg René, waarop Max antwoordde: ‘Dat doet ze nu altijd: saboteren!’ Ik liep weg van zijn blik en van zijn stem.
Bij de driesprong aarzelde ik. Ik kon de weg naar Senoir nemen, wat de echte naam van Nysa is, of naar Tumon wandelen. Ik bleef tenslotte in een wei bij de ezel van mijnheer Clement zitten en viel er in slaap.
Forkys maakte me wakker... Want in mijn droom was hij zo angstaanjagend dat ik gillend uit die droom sprong: ‘Laat Jonas met rust, Roosje. En vergeet niet dat hij in werkelijkheid JANUS heet. Maar hij koos de verkeerde god: Retupmoc, de tyran van de zwakzinnigen. Daarom zal hij sterven - in de lucht. Met hem hebben we geen medelijden...’
‘Met niemand,’ antwoordde ik. ‘Jullie hebben met niemand van ons iets te maken.’ (Nu ik dit neerpen, kom ik een andere bedreiging op het spoor. Waarom zei hg: we? En mijn reactie bewijst me dat ik altijd al vermoedens heb gekoesterd over een mogelijke Forkys-sekte.) Verrast keek hij mij aan: ‘Jij weet niet waarover ik het heb. Jij bent maar een medium!’ Hij had me willen slaan, maar hij beheerste zich: ‘Arm Roosje, je ziet er zo zielig uit op de scène. En je kunt niet dansen... Maar je krijgt meer spots en zelfs je stoel zal ik verlichten. Daar begint je scène toch mee? Roosje trekt haar netkousen uit.’
Bezoek van mevrouw Clement: ‘Francis haalt de herfst niet. En hij eet bijna niet meer...’ Op haar stille wenk - zoek hem nog eens op - volgde toen een lange stilte. Ik zag haar blik langs de matras schuiven en dan rusten op de koffers en op al het materiaal dat René had meegebracht om het spookhuis van Nysa op te kalefateren.
Of ik ook juwelen maakte zoals Stella? Ik ben een ballerina, zei ik. Ja, ik danste in de opera. Ze is vooral bang dat Francis ons uit de nood zal helpen: wisten we wel hoe rijk hij was? En nu twijfelde ze of ze zijn nicht op de hoogte van zijn toestand zou brengen. Andere familieleden had hij niet meer, dat veronderstelde ze toch. Dan, ineens veel geheimzinniger: ‘Francis kent de datum van zijn dood...’ Haar zinspelingen op zijn spiritistische kennis verwonderden me niet. Francis gaat in Lunt door voor een Wijze.
‘Hij kent de Bijbel beter dan de pastoor van Sacrevent... maar die is ook niet bij zijn volle verstand,’ grinnikte ze. Jij wilt roddelpraatjes uitlokken, dacht ik. Over Jonas - nog zo'n rare. Haar bolle oogjes, star op mij gericht, rolden bijna over haar neus. (Als ik haar aankijk, verwacht ik dat telkens. Zo rolt ze nog eens in de dood.)
Maar er zat haar iets dwars...Francis is vergeten de warme maaltijden van de laatste weken te betalen: ‘En dat loopt op. Het komt door die medicamenten, denk ik. Hij wordt er een beetje suf van, Francis die altijd zo tactvol is!’ Toen ging ze weg, krom van gierigheid.
Ik trof Francis in een zetel aan, hijgend van de pijn. Nauwelijks in staat een gesprek te voeren, vroeg hij me om vooral niet weg te gaan: ‘En zet muziek op, Roosje. Muziek van Gesualdo. Het zijn de enige gezangen die ik nog wil aanhoren.’ Ik ruimde zijn kamertje op. Ik moest bewegen - die stemmen snoerden me de keel. En Francis beefde, hij liet zich even
| |
| |
gaan: ‘De paardjes, Roosje! Mijn hele cavalerie heb ik niet meer kunnen inpakken. Ze zijn voor jou, en later voor Tineke. Kies ook de boeken uit die je interesseren, ik kijk toch maar naar de plaatjes. Wat een triest einde.’
In het kastje ontbraken inderdaad enkele loden soldaatjes. Vandaag bekeek ik de door hem geschilderde achtergrond meer in detail: een vredige natuur, even sereen als de landschappen die hij hier uit liefhebberij tekende! ‘De rest is ballast, Roosje...’ (Nog maar een week geleden bekende hg mij dat. Bestaat de tijd hier dan niet of verloopt die soms in omgekeerde richting... Dan ontwaak ik nog eens als een doofstom kind in Nysa - het fabeleiland waar Dyonisus volgens de mythe door nimfen werd opgevoed.)
Ik kan niet slapen. En Max is woedend: ‘Jij bent er niet. Laat dat kreunen maar, ik geloof er toch niet in.’
En ik niet meer, dacht ik. Nu ik niet meer dans, komt sex op mij over als een turnoefening. Een orgasme zit er niet meer in, mijn lijf ligt stil. En het piept - een boot aan de ketting. Een lam Roosje is een dood lief, zei ik. Toen sliep Max al.
Achter de kastanjebomen doemt het huisje op van Francis - twee verlichte ramen in de nacht. En ik weet zeker dat de man bij de boom - een silhouet die daarnet bewoog - Jonas is.
Hij staat er nog. En nu hoor ik de nacht kloppen als een hart dat op springen staat. Ik kan Jonas niet bevrijden en nog minder troosten. (En ik ben niet op hem verliefd... Dan zou ik misschien toch naar buiten gaan en zijn monoloog onderbreken. Hij loopt al zo lang als het medium rond van de angst die wij verdringen.)
Ik weet vooral wat ik hem niet zou zeggen: Jonas, jij bent een godsidioot. Als je daar maar niet in berust, want Forkys ligt op de loer. Hij wil je de dood injagen, voel je dat nu niet ?
Het was Jonas, hij liep net voorbij. En nu ademt het uit... Het gemis of het geruis van de nacht die naar nergens ijlt? Maar de beklemming ritselde weg... Hoe komt het dat mijn verleden ineens opgloeit? Het vlamde op toen ik de kleuren van mijn Spaanse sjaal bekeek en ze gretig begon op te slurpen. (Kleuren palmen mij in. Ze zijn als vloeistof, ik word er dronken van. En nu tintelen mijn dansvoeten. Ach, de dans zit in mijn vel. Uit de waaiervormige motieven schieten al de tonen van Spanje uit - purperen driften van dagen zonder regen en koperen genot als de castanjetten klepperen...
NEE: wit valt uit deze nacht.
Ook een ster als een roos.
Zij gaf me het bevel: vernietig de envelop die Francis je heeft gegeven! Max vergeeft me dit nooit.
Tijdens een tocht naar Nysa zag ik gisteren Tineke met Jonas in de richting van Sacrevent wandelen. En vanmiddag vertelde ze me waarom ze begrepen heeft dat Nysa zal mislukken. (Het viel me op hoe zenuwachtig Tineke 's avonds rondliep. Was ze bang geworden, alleen in dat huisje met rammelende luiken waar Stella en Philippe al enkele weken kamperen zoals ik met Max in een ander ‘zomerhuisje’ van mevrouw Clement? ‘Toch niet van de wind,’ antwoordde ze. ‘Maar het is net of de herfst hier vroeger begint. Al in augustus en tijdens de volle maan...’).
Op mijn vraag of ze verliefd is op Jonas, boog ze het hoofd: ‘Ik ga niet gaarne van hem weg... Maar Jonas blijft altijd alleen, ook als ik met hem praat. Nee, dat is het niet. Hij heeft me een heel vreemde bloem getoond. Je zou denken dat ze van metaal is - zo grijs zijn haar bladeren. En ze rijst uit de grond als een glanzende slang. Ik mocht haar niet aanraken want ze zweet de dood uit, zei Jonas. En toch zal ze Nysa vergiftigen- Hij ontcijferde iets, dat zag ik. Wat lees je, Jonas? vroeg ik. Heel voorzichtig boog hij zich voorover en hij keek tot in haar hart, Roosje. Er zijn overal tekens, zei hij. Weet je dat de tijd in de dingen kruipt? En dan zetten zij zich uit en ontploffen ze... Toen deinsde hij ineens achteruit: er is nog een letter bij! riep hij. Roosje, weet je wat AVER wil zeggen ?
Stella weet nog van niets. Toen ik binnenkwam zat Tineke aan tafel een brief te schrijven en Stella was bezig ijzerdraad te
| |
| |
plooien met een tangetje. (In Tumon willen ze haar ijzerdraadoorringen niet meer: ‘De hippiecultuur is voorbij,’ zei een geïrriteerde winkelierster de laatste keer. Wel bestelde ze vijf sjaals; Stella leert Tineke nu haken. Ik ben een heel slechte leerlingen - dat gepeuter maakt me dol.)
Maar zo'n sereen lief als Stella word ik nooit. Ze leeft van de liefde, en ze herkauwt haar dromen als gras: ‘Gaat het niet meer met Max?’ vroeg ze. Die vraag ontweek ik: ‘Ik maak me zorgen over Jonas en Francis zal niet lang meer leven...’ Pas op dat moment merkte ik de kunstboeken op die op een stoel lagen: ‘Heeft Francis je die gegeven?’ vroeg ik, waarop niet Tineke maar Stella zei: ‘en daar blijft het niet bij, hoop ik.’ Ik zei maar niet dat zijn testament in de waterput terechtgekomen is. Want al lijkt Stella soms op een koe die nodig gemolken moet worden... veel scrupules heeft ze niet.
Ze had van mij gedroomd, zei ze: ‘Ik zweefde boven Nysa met jou. In het begin leek dat vanzelfsprekend en toen was jij ineens verdwenen. En ik wou hoger, nog hoger vliegen... Dat lukte me niet, waarom begreep ik eerst niet. En ik probeerde me van iets los te rukken, tot ik de streng herkende die mij met de aarde verbond. Ik sleurde dus geen gewicht mee - het was aan mij vastgegroeid. In het licht kan ik niet baren, dacht ik. Ik zal dus maar lager vliegen. Toen hield het zweven op en zogen de wolken mij op. Wat een zalig gevoel was dat!’ Ze wandelde daarna met mij naar het pleintje met de kastanjebomen: ‘Jij zit daar vaak. En altijd alleen. Heb je soms heimwee naar Utin ?’
| |
4. De ster van Nysa
Het antwoord van Roosje kon Jonas niet verstaan. Toen hij hen zag buitenkomen, wou hij eerst het venster openen. Twee vrouwen aan de oever van de maan, dacht hij. Liet dat beeld hem geen twijfel meer? Hoe langer hij naar Roosje keek, des te zekerder werd hij dat ze uit zijn droom zou wegzeilen. Als ze danste, plooide ze de stilte open en rimpelden haar haren als zwart water. Die stilte kwam nu op in zijn kamer, maar ze liet een man in zijn schaduw achter die zijn verbeelding tartte. Alles tartte hem nu - de tijd, de pijn, de bloem... Een ster had hem naar de put van Senoir gelokt op een avond dat hij op zoek naar Roosje ging die na een felle woordenwisseling met Max weggelopen was. Roosje verschool zich wellicht bij de driesprong, dacht hij. Maar ze was nergens te zien en op de weg naar Senoir sloeg plots de angst als de bliksem in hem in. Of was het een ingeving... Hij moest nu afdalen en het paadje volgen naar de put, en die beslissing had hij niet genomen. Boven zijn hoofd schitterde die ster, een witte weduwe. Hing zijn leven dan aan de draad die zij geweven had? Traag wandelde hij verder de nacht in, alsof elke beweging gevaarlijk werd. Hij gleed uit in de modder en kroop op handen en voeten verder. En toen voelde hij een kleverige, stijve stengel. Een bloem als een phallus? Hij liet haar los en keek naar haar op. Zou het een groene stinkkool zijn, een plant die zijn ineengerolde bladeren naar omhoog stuwde... door de bevroren grond?
Bij zijn terugkeer naar het dorp krioelden de schaduwen al. Ze sloten hem in en vloeiden bij de driesprong open. Ook het gehijg hield daar op - het spooksein van een dolle hond. Maar de kastanjebomen...die bloeiden niet uit! Er lag sneeuw op hun kruin - nog een visioen dat hij aan de ster te danken had: de winter van de tijd. Een ogenblik maar, en toen liep hij al de lente in waarop het zomeruur zou volgen dat hem de kanker der seizoenen onthulde. Want de tijd was een lichaam geworden, dwars door de longen van augustus moest hij verder... Toen blafte de hond tussen de struiken, en die zou hij moeten doden. Met een mes, een touw of een geweer - de rekwisieten van zijn inbeelding.
Dat de bloem zo grijs was als zijn verdriet en vol gelige vlekken had hij pas een dag later ontdekt. Haar code verontrustte hem toen niet - drie letters in het holst van haar hart. Sinds gisteren kende hij de waarheid: hier was dus ook een proces aan de gang. Of hield de bedreiging bij AVER op, en vroor de verloedering daar vast, geketend aan een tijd die nog komen
| |
| |
moest?
En Forkys die maar niet kwam opdagen. In zijn laatste brief zinspeelde hij op een tweede, zwarte ziel. Op haar licht zou hij zich moeten oriënteren ‘om de verschrikkelijke leegte achter de dingen te kunnen zien. Wat je nu meemaakt, Jonas, vormt slechts het begin van de inwijding.’
De zonnebloemen tegen de wand leken nog vraatzuchtiger. Die vraten het licht op en de uren voor de chaos...Jonas in Wonderland, noemde Roosje dat schilderij. En de bloem die in haar metalige doodskleuren verder groeide tot waar het licht haar met een hand van goud zou wurgen? Haar doodssnik wou hij niet meer horen.
Maar het getik was opgehouden. Hield het zich koest als een insekt, een spin die draden van waanzin spon, nauwgezet als een machine? Uit haar gesponnen zak zouden uiteindelijk de larven van de angst tevoorschijn komen en dan was het zomeruur voorbij en zou de tijd zich wreken. Want wat stelden ze zich voor! Ze knipten de tijd maar aan stukken en hielden hem met cijfers in bedwang. Luisterde er dan niemand naar de stem van de ster? Die stokte - in de modder. En daarna achtervolgde ze hem: AVE, AVER- en dan?
Hij liep nu door een onderaardse gang naar de andere oever van Utin. Maar hij kon zich niet herinneren wat hij verloren was. Zou dát zijn straf zijn? En terwijl er in de verte al mensachtige wezens naderden die de stilte in een vast ritme bespijkerden dat agressiever klonk naarmate ze dichterbij kwamen, verkleurden de schimmen die langs hem heen schoven. Nog verziekt door een koudgeel licht kwamen ze hem ineens heel hulpeloos voor. En ze waren ongewapend? Zweette hij dan de paniek van hun machteloosheid uit of zou grijs hun schutkleur zijn... Hun gezichten sloegen soms groen uit - er was dus nog een wijfje op komst. Hun penissen waren al op haar gericht, de loop van hun drift. Dadelijk sloegen ze er op los.
Nee - hij was alleen met Eva. Bij de driesprong en op de weg naar Tumon... Haar borsten draaiden op volle toeren, ze blies stoom af als een machine en steeg warempel op. Tekende haar staart die letters in de lucht? R...E...V...A...
Het was Roosje die ze uitwiste. Ineens stond ze naast zijn bed: ‘Ga je mee wandelen?’
‘... Wanneer ga jij terug naar Utin?’
‘Goed geraden, Jonas! Ja, ik loop hier nog eens weg... En jij schildert ook al zulke sinistere bloemen? Dat begrijp je niet, natuurlijk. Ik heb van haar gedroomd. Eerst dacht ik dat het een vrouw was, een godin met drie hoofden en fakkels. En nu herken ik haar. Hoe heet jouw bloem?’
‘Trivia, geloof ik.’
‘Vroeger beschermde ze de toevenaars en de toverheksen. Ze had ook nog een andere naam...’
‘Reva, Roosje.’
‘Nee...'’
‘Ze groeit in Senoir.’
‘Senoir bestaat niet meer. Toch niet voor Max, René en Philippe.’
‘En de put dan?’
‘In Nysa is er geen put. Misschien wel een afgrond, maar die zien zij niet.’
‘Jij wel?’
‘Jonas, geef de ondervraging op. En de achtervolging. Want je achtervolgt mij, ik kijk altijd naar jou om... Wat zou Jonas op dit moment doen? Zou hij nog op zoek zijn naar zijn moordenaar... Dat vraag ik me af. Ze heet Hecate, die godin.’ ‘En ze heeft duizend armen, Roosje. Ze verwisselt telkens van gedaante. Soms is het een vrouw...’
‘Maar ze kan niet dansen, dat zie ik. Kom, ga mee met mij.’
‘Naar Utin?’
‘Nee. Daar wacht Forkys op jou. Hij is niet in Griekenland, dat maak je mij niet wijs.’
‘Hij geeft me tenminste geen respijt.’
‘Ik weet wat hij zegt. Nee: insinueert... dat je die onnozele Christus nu maar moet loslaten.’
‘Die komt niet meer voor in mijn werk.’
‘Nee. Wel een leeg kruis...’
‘Ik heb God beledigd, Roosje.’
‘Maar je weet niet meer wanneer...’
| |
| |
‘Dat probeer ik nu te achterhalen.’
Ze had nog voor hem gedanst op de weg naar Sacrevent. Daar koelde de zomer tussen de bremstruiken af, en bijna had hij haar alles bekend. Wat weerhield hem dan? Ach, hij hield van haar en je geliefde zeg je de verschrikkelijke waarheid niet. Waarom bootste ze de dans van Roosje na...Dat deed hem pijn, want ze voerde maar een pantomime uit. Geen moment zweefde ze van hem weg, Roosje vertrouwde het doodsmannetje in zijn schaduw niet.
Uit de zwarte hand die hij op de muur heeft geschilder, rolden nog druppels verf naar omlaag. Tergend traag - zoals hij huilde. De code heeft hij doorgeseind, die loopt uit in de bevende hand. Ach Roosje, probeer me te begrijpen. Ik wil sterven deze nacht... Heeft hij die woorden uitgesproken? Vóór hij de straat overstak en hij bij Stella aanbelde.
‘... Bij de put van Senoir? Maar dat is een stortplaats, Jonas. Die heb je ook in Utin.’
‘Nee, Stella. Ze zal Nysa vergiftigen. En het zomeruur loopt ten einde.’
‘Ga met ons mee naar Nysa, Jonas.’
‘Nysa bestaat niet.’
‘Het was een idee van Forkys, die commune. En dat weet jij ook. Hij heeft geld genoeg...’
‘Voor Forkys zijn jullie een stel kinderen. Die stelt hij soms tevreden en soms niet, naargelang zijn stemmingen.’
‘En jij keurt dat goed? Maar we hebben hem niet nodig, jouw Forkys!’
Wat was er met Stella aan de hand? Ze verdedigde zich als een bedreigd moederdier. Of als een rat met maar een jong: Philippe. Lag Tineke soms in bed en luisterde ze naar hun gesprek? Dan moest hij nog iets zeggen - een woord om haar te troosten.
‘...Zeg aan Tineke...’
‘Ze huilde de ganse dag. Francis ligt op sterven’
‘Roep haar even.’
‘Nee, ze slaapt al.’
‘Wat zou Reva betekenen? Alles draaide zich plotseling om, Stella. De dingen en de mensen...Maar van Reva droomde ik.’ ‘Misschien heb je alles wel gedroomd. Jij maakt iedereen bang, ook met je schilderijen. Weet je wat Forkys zei? Dat je nog eens de dupe zult worden. Hij vindt je werk te moralistisch, en voor een keer geef ik hem gelijk. Je kunt de mensen niet waarschuwen...’
Ze leek ineens heel sterk op zijn sadistische wijfjes, die lachten ook zo leep. Vertwijfeld keek hij haar aan: Forkys had hem dus opgegeven? En Francis was al niet meer te bereiken. Voor hem scheurde de leegte open en in die tunnel moest hij in, de nauwe baarmoeder van de dood. Leerde Francis nu ook de code van de bloem kennen? Nu nog niet - als Roosje niet meer danste en de gezangen van Gesualdo in de nok van de kastanjeboom zouden eindigen. Dag Roosje, dag Tineke. Horen jullie dat? Het zomeruur springt. In een woord, boven de zwarte hand: AVERIJ.
Lucienne Stassaert
|
|