gelopen. Daarna heeft ze gezegd: ‘Dat doet deugd hé.’ En ze heeft haar armen uit het water getrokken en gezegd: ‘Kom eens kijken. Mijn armen zien er helegans rood van.’ Imelda is naar de armen van de werkvrouw komen kijken.
‘Heb ik niet nog schoon armen voor mijn jaren? Geen één pleksken.’ Het zweet parelt op haar gezicht omdat ze zo lang over de emmer gebukt heeft gestaan.
‘Ge moet dat ook eens doen’ zegt ze ‘zo ne keer met uw armen in 't fris water. Dat doet deugd.’
‘Ik heb dat niet graag.’ Ze heeft de emmer weer weggedragen, het water opgedweild dat er is overgelopen en ze is het zoveelste raam beginnen doen.
‘Ge zijt ook een kopken, hé’ zegt de werkvrouw ‘ik geloof dat uw lief aan u ook geen gemakkelijke heeft.’ Maar ze antwoordt niet en doet voort met het werk.
Het stof kleeft op de zijkant van haar hoofd. Soms laat ze in de lavabo wat koud water in haar hand lopen en doopt het voorhoofd in de handpalm.
Vorige week heeft ze haar haar helemaal kort laten knippen door Nadine, die een paar huizen verder in haar straat woont.
‘Ik zie niet graag lang haar’ heeft de werkvrouw gezegd ‘maar dat is toch wat kort.’ En Imelda heeft geërgerd geantwoord:
‘Het is fris.’ Maar de werkvrouw doet alsof ze helemaal niet merkt dat het haar ergert.
‘Waar hebt ge dat laten doen?’
‘Bij Nadine. Dat is iemand uit mijn straat. Nadine knipt mijn haar altijd.’
‘Dat is gemakkelijk als ge zo iemand hebt. Ik moet altijd naar de coiffeur. Dat kost iedere keer nogal geld.’ Imelda zwijgt. ‘En zegt uw lief daar niets van, dat het zo kort is?’
‘Die heeft daar niets aan te zeggen, aan mijn haar.’
‘Maar hij ziet het toch ook wel niet zo graag zeker, als het zo kort is.?’
Er volgt weer een stilte. Ze kuisen allebei voort.
‘Mannen zien graag lang haar’ zegt de werkvrouw ‘maar ik zeg tegen de mijnen: “Mijn haar is zo al lang genoeg. Ik vind dat het goed staat, zo.” Ze komt vragend naast Imelda staan die bij de lavabo bezig is, en kijkt haar aan in de spiegel. Het gebeurt ook dikwijls dat ze de zakken van haar stojas in de vouw komt leggen of haar kraagje komt gladstrijken dat veel te klein is en altijd rechtop gaat staan van de warmte en het zweet.
Imelda vraagt zich af hoelang dit nog zo moet doorgaan. Ze gaat de ramen doen. De ouwe loopt weer rond in het parkje.
Gisteren is het zondag geweest. In een bol gerold liggen luisteren naar de kinderen die op straat spelen.
Opstaan van de canapé. Wat rondlopen. De planten in de keuken verzorgen. De schaduwen worden langer. Het geluid van de muggen boven de planten voor het raam. Ze komen op het water af.
Geluiden uit het huis ernaast? Stilte. Op tafel, lauw geworden fruitsap. Niemand die drinkt. Wachten. Twee voorbijgangers. Gepraat: treurig gezeur dat zich traag verwijdert. Het witte straatlicht. De vervagende vormen van de kamer waarin het langzaam donker wordt. De motten rond het licht. Nacht? Om zichzelf gedraaid gaan liggen. Zich helemaal in zichzelf wikkelen. De muggen ontwijken. Niemand die aanbelt. Wanneer is het vakantie? Ze zou toch verhuizen?
Ze heeft de gelukkigste ogenblikken uit haar leven opnieuw geinventariseerd. Maar telkens als ze die optelt, blijken er enkele te zijn verloren gegaan.