Yang. Jaargang 18(1982)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Drie gedichten Tijdverlies deze kamer is mijn kamer niet meer. woorden wonen bij mij in en beroven mij van alle leeftocht, voor een tochtig leven weggelegd. een winters licht hangt aan de ramen, nu als toen verdwijn ik in de tijdeloze twijfel, terwijl ik van een mager, doofstom meisje de rillende moedwillige lijfeigene word. het laat zich niet vergeten hoezeer zij zich verwijderde tot vrouw, hoezeer zij zich verwijdde tot een ronde mond waarin ik wel verwelkomd werd, maar dadelijk verdwaalde als een dwaze hond, geurloos speurend naar het eigen spoor, dat van alle woordeloze doden is. Spraakgebrek deze strop, die hij liefdevol als rouwkrans om de slankste hals zou hangen op avonden van steeds weer uitgesteld verlangen. deze strop lijkt wel schuldeloos gevlochten uit de machteloze omhaal van het woord en het gouden en gestrikte lint om een dunne, blonde meisjesvlecht. deze strop, begerig afbinden der polsen met een schrijfhand als een scheermes scherp, want zo het woord soms stokt en stottert, helpt enkel sijpelen van meisjesbloed. [pagina 45] [p. 45] Oudejaarsvers alle kamers zijn net eender in december en zijn zo zelden anders dan de lichamen waarin men rookt en drinkt en spruitjeslucht verzamelt. en alle winters zijn net eender in een kamer als deze winter, slotsom slechts van vroeger vriezen, van vroeger vrezen en besneeuwd vergeten hoe soms een liefde wel van lichaam ruilde en rillen mocht in nieuwe leden, maar nooit weerstond aan welken en vergaan. en zo, leenroerig, kan men slechts beoefenen het binnenskamers heimwee naar de landerijen van weidse einders, torens, bomen, maar weet in kamer, plakboek en dressoir de wereld slechts een teetuin groot en vrees en liefde feestelijk verpakt, terwijl daarbuiten zelfs de wind kortademig beschutting zoekt en in de bomen bukt, en waar gestorven wordt slechts kan verblijven. Luuk Gruwez Vorige Volgende