Portret van een jongeman
‘Tot dicht tegen m'n schedel, ja, 'n halve centimeter zo ongeveer.’
Eigenlijk antwoordt hij meer de ovale spiegel vlak voor zijn neus als de man die achter zijn stoel aan het ronddartelen is. ‘O.K., gesnopen. Zo'n beetje als 't veld van F.C. Tranquillin, niet?’
‘Haha.’
Lekker groen moet die grasmat nu liggen. In de kleine poolcirkel waar des winters de aftrap plaatsvindt, kan je nu op de middaguren een braadkip roosteren. Bloedheet, dat wordt het elke dag, sedert de vijftiende al, je ruikt het van in de vroege ochtend. De bevreemding die een gloeiende zon uit een stadslandschap wringen kan, heeft zich geleidelijk van de mensen meester gemaakt. Er helpt geen lievemoederen aan. Men oefent zijn beroep met neergelaten rolluiken uit, om zes uur in de ochtend ratelen die rolluiken omdat men wakker wordt uit een slapeloze nachtelijke verdwazing, om negen uur al ratelen die rolluiken ten tweede male omdat het in huis te warm wordt.
‘Straks gaat de wind weer rond je oren zoeven.’
‘Ja, warm was 't wel, ja.’
‘Hm?’
‘Dat haar, warm.’
‘Oh. Ja, 't went wel.’
‘Wind, hé?’
‘Nou ja, hihihi.’
‘De barometernaald is in de pechstrook verzeild. Het wordt gevaarlijk.’
‘Heeft men niet 'n vrouw achter 'n windscherm dood aangetroffen? Niet te ver hiervandaan.’
‘Ook gehoord.’
‘Jaja.’
Het kriebelt op Dirre's bovenlip. De witte doek over zijn knieën golft op, zijn rechterhand komt te voorschijn, hij volgt die hand zo lang mogelijk, tot hij maximaal scheel kijkt.
De kapruimte moet de illusie ‘kajuit’ wekken. Drie spiegels aan de wand in de vorm van een scheepsroer. Achter de stoelenrij, in de blinde muur, twee patrijspoortjes die in niks uitmonden tenzij die kajuit want het zijn óók spiegels. Er is een kindvriendelijk hobbelpaard met kort afgeknipte staart.
Dirre monstert zijn nieuwe hoofd voor zo'n patrijspoort. De kapper veegt zijn lokken bijeen en drijft ze voor zich uit naar de hoek. Vreemd. Straks wel even wennen, zonder anderen erbij.
‘Tevreden?’
‘Ja.’
In de verste uithoek van zijn stem een aarzelende krekel.
‘Ik heb geprobeerd 't overal gelijkmatig af te roetsjen. Makkelijk was 't niet, je schedel heeft 'n vreemde vorm.’
‘Dat zegt Mamoe ook: flodderhoofd.’
‘Zo, kapitein.’
Dat is tot de man gericht die alsmaar in het sportblad heeft zitten bladeren. De kapper noodt met de vrije hand. De andere rust tijdelijk op de bezemsteel.
Tussen de twee patrijspoortjes in hangt een mini-poster met een genetkat erop. Dirre vertoeft even in niemandsland, met de rechterhand in de holte van de broekzak de honderdflapjes kreukend, dan:
‘I O U?’
‘Eh?’
‘Ik moet je hoeveel?’. Zweet en besef van zweet.
‘Ach. Ja.’
Voor de financiële plichtplegingen zondert men zich even aan het dressoir met schuifraampjes af.
‘Das wirksame Haar- und Kopfhautpflegemittel’.
De man in de stoel kijkt niet opzij. Hij fixeert zichzelf in de roos van het scheepsroer.
‘Voilà. Je krijgt er meer terug als je me gegeven hebt.’
‘Hihi. Ja.’
De zon buitelt op zijn kop. Hij strijkt over het achterste deel