De Bende van de Blauwe Bergen
Verliefd op boeken kon je er bezwaarlijk worden, in die drie stadsbibliotheekjes van bij ons, want dat dikke, schijtbruine pakpapier eromheen verhinderde elke neiging tot bibliofilie. En dat de jeugd niet las, niet leest? O, je zag ze sjouwen!: de kort geknipte zondagskereltjes en de geruite snoepmeisjes, soms met z'n tweetjes ieder een handvat van zo'n ouwe boodschappentas in de sterkste hand vasthoudend. In die tas de uitgelezen boeken, een halfuur later de nieuwkomers voor de volgende week. En of het gillers waren!
Arendsoog, Witte Veder, Pietje Bell, Pim Pandoer, Bob Evers, De Vijf, De Zeven, Meer Over Edison, België in Prenten en Hoe Word Ik Zelf Een Bokskampioen. Onderin dan maar een Eendje voor het kleintje thuis. Zo'n zigzag-Eendje dat soep-proof was. Hé, op die gekke Eerste Boekjes kon dat schijtpapier moeilijk toegepast. Toch was er ook een steekkaart voor in de houten bak: Allerkleinsten.
Ha, we lazen niet! Zal ik je vertellen over De Blauwe Bergen? Sluiptechnieken en overlevingsvuren? Amsterdamse rioleringen en pakhuizen in Antwerpen? Eetgewoontes in Denemarken? Engelse kostscholen en verstekelingen?
Als je weinig leest moet wàt je leest erg goed en vakbekwaam geschreven zijn. Lees je veel dan is het minder erg dat tussen die enorme lektuurlawine die op je afkomt een hoeveelheid snert aan te treffen is. Het pakkert(je) wat je als kind echter leest laat blijvende sporen na. Dat ik me onbewust liet charmeren door béter geschreven (vaktechnisch betere) boeken is best mogelijk. Het waren er niet zo veel, achteraf beschouwd. De meeste waren van Nederlandse oorsprong, ik bedoel: Noordnederlandse. Dit konstateer ik nu. Kritiek had ik ook wel: op het klichéstramien waaraan sommige verhalen werden opgehangen, op boeken die zich bij voorkeur in het verre buitenland afspeelden. Wie betaalde al die verplaatsingen?
Ik had een hyperpersoonlijk boontje voor herfstige landschappen en ambitieuze pubers die een krant poogden uit te geven, idylles op de schaats of het stadsbussengeronk in een verhitte metropool. Illustraties, denk ik, speelden vanaf een circa 14-jarige lezersleeftijd niet de minste rol meer. Daarvóór werkten die vaak ontgoochelend. Ik selekteerde uitsluitend mijn lektuur via overwegingen omtrent dikte-lengte, reeks of schrijver en de bekendheid ermee, eerste bladspiegel, kwotering bibliotheek (je deed er dus best enkele getallen bovenop en kollaboreerde met een oudere broer of zus). Uit die tijd dateert ook al het besnuffelen en betasten, hoewel de boeken niet mijn bezit waren.
Vanuit de zes jaar basisschool en de drie jaar lagere cyclus herinner ik me niet één enkele keer informatie ontvangen te hebben omtrent al het voorradige leesbaars. Ja, misschien één uitzondering, toen het al voor velen te laat was: een verwijzing naar kursiefjes (in zo'n rommelige pocket) en de schrijver ervan. Omdat het in schoolverband ter sprake kwam. Voor de rest: een grote leegte. Zelfs omtrent de klasbibliotheek werd nooit gerept. Die funktioneerde, stilzwijgend, elke week je titel, lezen, inleveren. Daarmee was de kous af. Geen Opvoeder had er brood van gegeten. Men greep nooit in, tenzij:
September 1965, een zaterdag op de middaguren, de zon kantelde krachtig binnen, plaats: ‘bijstudie’.
Zevenendertig kersverse kollegejongens die hoorden te studeren. Je kon de stilte snijden. Gewoontegetrouw lag ik met een boek op de knieën (de titel en de auteur zijn me al lang ontsnapt), in elk oor een wijsvinger.
Dan die plotse uithaal, als een klappende ballon doorheen het lokaal sputterend:
‘DENOO!!’
Zelfs met de vingers in de oren hoorbaar.
‘TWEE UUR STRAFSTUDIE. ER WORDT NIET GELEZEN TIJDENS DE MIDDAGSTUDIE' GEEF DAT BOEK MAAR HIER!’
Duizenden ogen op mij gericht. Slecht debuut. Dat was één van de weinige ingrepen die ik op het vlak van mijn lektuur ooit meemaakte.