| |
| |
| |
Tijdschriftelijk
Heibel, XIV, 4, juni 1980, Vrijheidsstraat 18, 2300 Turnhout, abonn. 400 F op 001-0565395-58 (v.z.w. Heibel).
Een vragenlijst, door de lezers in te vullen, om Heibel nóg beter te maken. Mark Schaevers over ‘smaak’, n.a.v. Bourdieu's La Distinction. Critique sociale du jugement. Een boeiende synopsis, eigenlijk een lektuurverslag, omtrent een ws. boeiend en meteen lijvig boek dat zijn theorieën in empirische bevestigingen gestaafd ziet: ‘afkomst’ en ‘klasse’ grijpen in op de smaak, het belang van de belangeloosheid is niet gering. Brigitte Raskin geeft haar kijk op ‘Uit eigen beweging’ (door Renée Van Mechelen, over de vrouwenbeweging in Vlaanderen 1970-80). B. Raskin trekt zelf de besluiten die in het boek niet voorkomen. Eric Hulsens kreeg een brief over seks & geweld in De Morgen niet in datzelfde Morgen geplaatst. Heibel deed het wèl. Even lezen, u die eventueel De Morgen leest. A.-H. Den Boef bespreekt uitvoerig de strips - Michel Vaillant. In ‘Revue’, een nieuwe Heibelrubriek, worden artikelen uit binnenen buitenlandse tijdschriften in kort bestek voorgesteld. Karel Osstyn vertaalde ‘Entropie’, een kortverhaal van Thomas Pynchon. Een inleiding op het verhaal werkt verhelderend. W. Van Belle bespreekt de verhouding taal-maatschappij en komt tot de slotsom dat onderwijsmensen hun leerlingen weerbaarheid tegen de strukturen moeten bijbrengen, geen reproduktie ervan. Puzzelaars kunnen op de laatste bladzij terecht, voor een ‘Brusselse Puzzel’.
Er verscheen gelijk een Heibel Cahier (1), bevattende de tekst van ‘Tot nut van 't algemeen’, een toneelstuk van Walter Van den Broeck (70 F op bovenvermelde rekening).
| |
Vlaams marxistisch tijdschrift, 14de jrg., 2, Tweebruggenstraat 13, 9000 Gent, F. Masereelfonds.
Roland Commers heeft het over Nieuw Rechts in West-Europa. De passages omtrent wetenschapsmythe, pseudo-wetenschappen en de vegen uit de pen naar ‘leerling-vervalsers’ en ‘sensatiemakers’ bezorgen het artikel een geurig auroma. De bijdrage herbergt drieërlei een optie, luidens de ondertitel: ‘Een kontext, een diagnose en een kritiek’. Figuren als Louis Pauwels en Alain de Benoist komen uitvoerig ter sprake. De kontext van het geanalyseerde onderwerp is het meest interessante deel, aan de diagnose en de kritiek zullen insiders wel een
| |
| |
boodschap hebben. Zoals aan de enkele andere bijdragen. Paula Burghgraeve en Mark Gielen (de eindredakteuren van VMT) schrijven over Sartre: ‘l'idiot van het marxisme?’, een overzicht van leven en werk.
Nog even vermelden dat het Masereelfonds een gedegen uitgeverij aan het opbouwen is waarvan de poëzie-uitgaven stuk voor stuk de moeite van het aanschaffen waard zijn (Esprire, Van den Bremt, van Hee, Verpale).
| |
Sirkulaire, jrg. 11, 46, juni 80, Steenakker 26, 2510 Mortsel, abonn. 200 F op 220-0801201-17 (Kunstkring Sirkel Mortsel).
Het werd zo'n beetje een ‘herdenkingsnummer René Verbeeck’, met een gelegenheidstekst van A.K. Rottiers en een ‘Hove gedenkt’. A. Gastmans publiceert de tekst van de opening van de tentoonstelling F. Masereel in het huis Hellemans (Edegem). Marc De Groot, waarvan geschreven wordt dat hij het meest als glazenier bekend is, wordt door D. Gastmans herdacht. In ‘Poëzie met poëzie bestrijden’ breekt Marc Bruynseraede op een eerder hakketakkerige wijze een lans voor meer ernst en ontroering op het terrein van de poëzie. Met name zet hij zich af tegen de wijze waarop W. Hendrickx in Humo relaas gaf omtrent de Nacht van de Poëzie, gelijk ook tegen diezelfde ‘cirkusnacht’. Bruynseraede jongleert nogal breedvoerig met noties als ‘kunst’ en ‘ontroering’, slogans en abstracta die ook frekwent in het oudtestamentische Deux ex Machinajargon worden gehanteerd. Het ruikt naar gefilosofeer, en daar zou ik als leek maar liever van afzien. Een slagorde klichés maakt nog geen visie uit, ook al is die in een fikse scheut bekommernis geflambeerd.
| |
Noodrem, jrg. VI, 16, juni '80, St.- Rochuslaan 28, 8500 Kortrijk, abonn. 300 F op 460-0300221-46 (M. de Smet).
Hamkwestie in dit nummer: een reeks onuitgegeven gedichten van een zekere Jotie T'Hooft, door Fil Hantko uitvoerig ingeleid. Een boeiend stuk, natuurlijk, maar de berichtgeving omtrent Jotie T'Hooft gaat wat gebukt onder enerzijds een angstvallig aftasten naar draagwijdten en anderzijds een reeks uitgeholde uitlatingen die een vermoeiende kliché-biografie tot gevolg hebben. Ik bedoel: er is te veel en er is te weinig. Een aantal bekommerden schreef omtrent T'Hooft's poëzie, maar niemand scheen echt zin te hebben dat erg uitvoerig te doen. Telkens viel de focus op het biografische. Gestaafde uitspraken omtrent de onmiskenbare kwaliteiten van zijn poëzie vallen
| |
| |
eerder zelden aan te wijzen. Liever: ‘In de nacht van... te Brugge... zeer jong... overdosis... laatste gedichten.’ U kent het vooizeken wel. Hopelijk koncentreert Fil Hantko zich verder ook es uitvoerig op de betrokken poëzie. Diezelfde Hantko publiceert in dit nummer een poppenkastsprookje: ‘Druppeltje’. Dit stukje werd al opgevoerd en heeft de bedoeling de poëzie in alle eenvoud naar het kind toe te schrijven. Verder nog de gebruikelijke informatieve en recensieve stukken, waarbij Jean-Pierre Depoortere het op zijn eigen boeiende manier over Nescio en Bernard-Henri Lévy heeft. Marc de Smet heeft blijkbaar de bloemleeskoorts te pakken, hij kan nu al geen Engelse bloemlezingen meer met rust laten. In het nabije Noodremverleden heeft de Smet al meerdere binnenlandse bloemlezingen aan een uitvoerig onderzoek onderworpen, hij wordt zowat Vlaanderens databank der gebloemleesden. Aan hem de eer en het genoegen.
| |
Kruispunt 74, juni 80, Ketsbruggestraat 8, 8000 Brugge, abonn. 150 F op 000-103407-151 (J. Heuzel, Brugge).
Opnieuw een minuskule tekst van Georges Van Acker, gericht aan ‘kleinzielige vitters’ en ‘grote kritici’, omtrent de verschenen poëzie in Kruispunt. ‘Men’ wrijft nd. wel es een gebrek aan kwaliteit aan. Nou, dat mesje quetst aan twee kanten. Het is goed dat G. Van Acker dit ook even leest: n.a.v. enkele gedichten van me in Kruispunt kreeg ik van sommigen te horen dat het toch jammer was dat dit dáár moest verschijnen. Er doet nl. een groteske kliché de ronde als zou Kruispunt gelijk zijn aan anti-kwaliteit. Het is misschien zo dat de selektie in Kruispunt niet streng genoeg wordt doorgevoerd, anderzijds dat de redaktie te ekspansief de armen uitstrekt naar eender welke poëten. Nóg anderzijds dat diezelfde klichéverspreiders in grote getale dringen voor een kaartje eerste rang in de eigen vriendenblaadjes, daarbij denkend dat hun fenomenale afwezigheidspolitiek in ‘kleinere’ snerttijdschriftjes én hun subliem afwijzen van eender welke onbenullige betrokkenheid borg staan voor hún kwaliteit. Hoewel ik ook niet opgetogen ben over het aanbod in Kruispunt, vind ik het niet jammer dat ‘daar’ es een gedicht van me in prijkt. En godbetert, die Willem-de-Zwijgers die zo hardnekkig mekaar op de wachtlijsten bij NVT en DWB en VG verdringen, zal men zich na hun niet onopgemerkte dood een breuk heffen aan hun stapels ongepubliceerde en nagelaten bladspiegels! Maar zou men armoe lijden om een klicheetje meer? John Heuzel op zijn zolder uitroken omdat hij een Slecht Tijdschrift de wereld instuurt? De vitters voor de inkwisitie sleuren omdat die zeg- | |
| |
gen dat en daarom en zodus? Assertiviteit, mijne heren, assertiviteit!
| |
Vlaanderen morgen, jrg. I, 2, juli '80, Rudolfstraat 31, 2000 Antwerpen, abonn. 500 F op KB 413-7004501-91 (Uitg. Centrum Kapellen).
Dit driemaandelijks Cahier van de Werkgemeenschap Vlaanderen Morgen staat open voor ‘kritische individualisten met gemeenschapszin’, om de openingszin van de rede van H.-F. Jespers te citeren. Jespers pleit voor redelijkheid en veroordeelt het gejongleer met oude Vlaamse mythes. Hij besluit met van Ostaijen: ‘Tegenover de onmatige veroveringslust van het idealisme dient de kontrole van de skepsis te worden geplaatst.’ E. Tollenaere en H. Vanheirstraeten hebben het over ‘Brussel, stad van vreemdelingen’. Verder André Geens over Mikro-elektronika, H. Schiltz met ‘Federalisme of Separatisme?’, J. Vandemeulebroucke over een federaal onderwijs en een illustratieve bijdrage over Vic Gentils en Kamiel Huysmans. L. Nolens wordt in kort bestek ten tonele gevoerd (H.C. Pernathprijs 1980), terwijl hij die met ‘Candide’ ondertekent opnieuw een eloquent stukje tekst pleegt (‘Notities van een goedmenende leek’). Het dilettantisme wat daarin wordt bedreven, grenst aan een beangstigend soort helderziendheid van het poëtische kaliber. Het lijkt wel de ‘redelijke’ (rekkelijke?) vertaling van bellettristisch Jespers-proza.
| |
Kreatief, 14de jrg., 2/3, juli '80, Groeningestraat 23, 8610 Wevelgem, abonn. 495 F op ASLK 001-0068788-91.
Hoofdredakteur L. Deflo poogt met Kreatief de eigen tijd te schrijven. Het zomernummer 80 (‘Het Jongste Vlaamse Proza: een stille generatie?’) is daar een opportuun voorbeeld van. Inpikkend op de Open Brief van Alstein heeft L. Deflo naar een aantal debuterende of gedebuteerde jongere auteurs een vragenlijst ter beantwoording gestuurd, en alzo, telkens aangevuld met een stuk kreatief proza, geprobeerd een staalkaart te bieden van wat hijzelf De Stille Generatie prozaisten noemt. De antwoorden op die vragen en de kreatieve stukken vormen op zich een boeiende aflevering (de zoveelste!) van Kreatief. Sommige antwoorden bewijzen dat enkele vragen mekaar een beetje overlappen. Het is eveneens duidelijk dat de zg. Stille Generatie van zichzelf weinig weet heeft: er is weinig concensus (... en hoeft dat wel, overigens?). Wie bij een professioneel uitgever is terechtgekomen, spreekt milde taal. Wie dakloos is, spuwt wat gal. De vrouwelijke auteurs
| |
| |
klinken erg overtuigend. Laten we zeggen: respijt! En het is een boeiend opzet, alleszins.
| |
Argus, III, 13, Hasseltsesteenweg 73, 3800 Sint-Truiden, abonn. 600 F op BBL 335-0485916-89.
W.A. Sinninghe Damsté over twee artikelen van Hans Lodeizen, gedateerd 1946. Bedoeling is aan te tonen dat Lodeizen ook als prozaïst gaven bezat. R. Hannelore dient Alstein van antwoord. Ton Luiting legt veel goodwill aan de dag bij zijn tijdschriftenkrans. Tussen W. Neyns en G. Walschap woedt een polemiek omtrent ‘de jeugd’, waarbij het verouderde begrip ‘kontestatie’ nog es vanonder de asse van de grote wereldbrand in 1968 wordt opgerakeld. Als een feniks.
In het nummer 14 suggereert T. Luiting dat bovenhavige Yangkroniektitel TIJDSCHRIFTELIJK zou afgeloerd zijn van het Wase tijdschrift Vers. Het is hier de plaats om hem bij deze te verzekeren dat de titel TIJDSCHRIFTELIJK lang vóór het bestaan van Vers in voege was binnen het bestek van deze eigenste Yangbladspiegels. Hij gelieve dus even in vice versa richting te denken.
Joris Denoo
| |
[achterplat]
[achterplat]
| |
|
|