kreeg de schrijfster niet zo'n gebruiksklare anekdote in de schoot geworpen. Het boek moest dus zijn aantrekkingskracht zien te ontlenen aan een verhaal dat niet sowieso van meet af aan en als het ware op zichzelf reeds aangrijpend was. Dat Loekie Zvonik daarin geslaagd is, is dit keer dan ook op rekening te schrijven van louter literaire kwaliteiten. De appreciatie van de lezer voor dit werk zal derhalve ook meer van literaire aard zijn. De redaktie van Yang heeft in ‘Duizend jaar Thomas’ bijzonder gewaardeerd - ik citeer - ‘de zwier die uitgaat van de poëtische taal, de handige sfeerevokatie en de vernuftige manier waarop de thematiek geschraagd wordt door een verhaalstruktuur, die oorspronkelijk is zonder nieuw te willen zijn, en die kronkelt, zonder in een experimentele doolhof terecht te komen.’ Net als in ‘Hoe heette de hoedenmaker’ gaat het in Zvoniks jongste boek om een soort queeste naar een overleden personage, een queeste die de vrouwelijke hoofdpersoon ook rechtstreeks konfronteert met haar eigen verleden, met het historische verleden dat van alle mensen is, tenslotte met haarzelf en haar onophoudelijke strijd tegen de voortschrijdende tijd. In het bekroonde boek is die queeste ongetwijfeld grilliger en minder rechtlijnig dan in de debuutroman; en thematiek en personages zijn minder partikulier maar komplexer en van universele strekking. Maar het is mogelijk dat één van de hoofdmotieven tot dit schrijven (en ik vertolk hier even mijn persoonlijke mening) net hetzelfde is: namelijk het fixeren van een verleden zonder hetwelke men bijna ophoudt te bestaan, een verleden ook waarin het kompromisloze, het buitenissige en de grote riskante emotionaliteit nog geen plaats geruimd heeft voor het leefbaarheidskompromis. Loekie Zvonik laat haar hoofdfiguur Marie over haar vroegere minnaar Serge zeggen: ‘Ik kon hem niet aan het verstand brengen dat ik alles wilde
vasthouden, want vergeten was voortdurend armer worden.’ Het is alsof dit vasthouden van het volledige verleden in ‘Duizend jaar Thomas’ nog wordt geintensiveerd door het klimaat van lusteloosheid dat van het heden uitgaat, door en ik citeer weer ‘de moeheid’, ‘die ons begeleidt op het einde van dit milennium, want wij zullen niet het einde van een eeuw beleven maar het einde van een duizendjarig tijdperk, wij worden moedeloos, zelfs de kinderen zijn oververzadigd van zoveel streven’.
Namens de redaktie wens ik de laureate toe dat zij althans gespaard moge blijven van deze moedeloosheid die haar het schrijven van verder werk zou belemmeren; en ik feliciteer haar hartelijk met het behalen van deze Yangprijs.
Luuk Gruwez