| |
| |
| |
Kilroy was here
1. Kilroy Was Here
Als kind trapte Kilroy es in een spijker. Dat was een nauwkeurig berekende straf (bewerkstelligd door de Grote Bouwheer, de Meester van het Heelal, de Oneindige Edelman, de Onmetelijk-Zwijgzame Uurwerkmaker) voor: het zoevende wegkatapulteren van pijnlijke kiezeltjes naar op de knieën erg traag voortsjokkende wiedsters, het betrappen van Juf met zichzelf, het rokjetillen of piemeltjevillen bij generatiegenoten, het Weten van Allerhande Geheimen. Gedurende die schimmige jeugdjaren één sprankel hoop: Kilroy pende meesterlijke opstellen neer. Reeds lang vóór de eerste mens op het hemellichaam Maan was geland, bezat hij laden vol manuskripten. Het steilschrift van Kilroy raakte genoegzaam bekend in de vertakkingen der familie, verwanten en bekenden zodat ondanks gein en Attisch zout op Hem wel es een beroep werd gedaan één en ander te verwoorden (een geeltje, een motto, een onderschrift in strikletter, een opschrift in trekletter, een brief). Enkele jaren later, de Rust der Aloude Regimes begon zoetjesaan te gisten, werd met fallische vastberadenheid een geweerloop het venster uit geschoven en het symbool JFK van deze aardbodem weggecijferd. Op ditzelfde ogenblik van de rechtlijnig-kronologische tijdsstrook stond de achttienjarige Kilroy tegen de verzuurde muren van de kathedraal te Yartruoc te wateren. Na dit ritueel krabde Hij met een spijker volgende poëtica in de zachte steen (spijkerschrift? spiegelschrift? snelschrift? schuinschrift?): ‘Kilroy was here but He didn't say anything neither left a message, astonished as He was by the riddles of His own face reflected in the glazing window-pane.’
Daarna verdween Kilroy spoorloos, zoals alleen dichters, presidenten en personages dat kunnen doen.
| |
2. The Message He Left
...De Umwelt is daar nagenoeg niet op de hoogte van. Dergelijke zaken laat Ik trouwens maar het liefst blauwblauw. Het ligt in Mijn vage bedoeling na verloop van jaren de skripten te bundelen in een eklatant geschrift als de boekgeworden mentaliteit van ons genootschap. ‘Boekgeworden!!’
| |
| |
Dat Ik op die potentiële manier een persoonlijke letterkunde (met zovele Personages bevolkt, heren, zovele!) erop nahou stoelt eerder op een toeval, gaandeweg heb Ik er het uiteindelijk georganiseerde spelaspekt aan toegevoegd. Voor de filistijnen en positieve wetenschappers zullen die Humane Dokumenten wel als ‘ziektebeeld’ funktioneren, aan hun zakelijke instantie laat Ik vrijmoedig de diagnose over. Dat Ik volgens de gangbare terminologie ‘ziek’ ben, zal wel onverdicht zijn, dat Ik als patiënt Zelf Mijn ziektebeeld onderzoek en Mijn ziekelijkheid vergroot (‘kultiveer’) om ze des te beter uiteen te rafelen en te behandelen (‘verdeel en heers’) pleit voor Mijn bewustzijn. Reeds vaak ben Ik tot de slotsom gekomen dat de maker van fiktie tot de milde kategorieën ‘Schizo’ en ‘Neuro’ behoort, dus, en dit schrikt Mij niet langer af, tot een singuliere groep hyperbewuste onmachtsmensen. Aan Mij (en gelijkgezinden) dus om het grondgebied van de waanzin, de weerwolfsziekte en het wanbeheer der verstandelijke vermogens met kap en keuvel te eksploreren, gezien hier alle normale menselijke verklaringen halthouden, of minstens haperen. Gezien alleen betrokkenen daartoe in staat zijn, gezien hun gave tot rapporteren. Daarom. Daar wordt echter met de onmacht ook de geloofwaardigheid verloren. De grens is duidelijk: er staat een stopteken uitgestald voor wie beweert op normale wijze te funktioneren. Waar deze fiktie een aanvang neemt treedt de censuur van de vorm in werking. Droominterpreten herkennen hier raaklijnen. Meteen situeert zich daar het ambachtelijke en het preutse van de schrijfact, naast het verbeeldende vinden is er het werkwoord schrijven, naast het bekennen is er het verzwijgen. In het woord op het blad konvergeren de lijnen van het dubbele krachtveld originaliteit en ambacht. Vandaar de uitputting, een misleidend nevenverschijnsel van Mijn
ziektebeeld: Ik moet nu eenmaal twee werelden verenigen. De tegenstellingen verzoenen...
| |
3. Een Huisdier
De zachtwalmende schemering boven het poreuze wegdek kan de kontoeren van het Dier niet helemaal verbergen. Het loodkleurige laatste halfuur van de zomeravond haakt zich nog even tussen de huizenrijen vast. Soepel beweegt het Dier zich doorheen ineenvloeiende straten, geruisloos en beraamd. De muisvale streep die als een stigma vanuit zijn lange nekharen vertrekt, kongrueert korrekt met de wegnaad. Het Dier loopt star in het midden, zijn reisroute minutieus-symmetrisch in twee repen opsplitsend. Links en rechts kantelen parallelle
| |
| |
flarden berm en asfalt achter Hem in het halfduister weg. De humane woonverblijven die Hij voorbijglijdt staan zwaar ademend in de matte televisieavond opgesteld. Knisterende beelden fluktueren, maar de blik van het Dier ligt ergens ver weg vastgeankerd, asymptotisch aan alles wat zich rond Hem afspeelt. De oogpupillen zijn nauwelijks vergroot, gewend als Hij is tussen de transparante membranen van dag en nacht te reizen. Vijf horloge-uren verder: in de kouwelijke klem van de dageraad, op de valreep van de nacht (een vingerwijzing in het Oosten): Hij reeds duidelijk ruikt het Signaal. Er is een luttele hapering in Zijn ogenschijnlijk rechtlijnige tred te registreren. Wat Hij in Zijn knikkende kop aan herinneringen met Zich meedraagt verdwijnt geleidelijk in opake slierten in het niet meer volslagen duister achter Hem. Lost zich op, een vluchtig spoor van dierlijk verdriet nalatend.
Nu reeds lange uren cirkuleert de alkohol in Kilroys bloedbanen. Het wordt dag en dat besef rust loodzwaar op Zijn schedel, de specht der wroeging klopt. Op de matverlichte schaal kan Hij enkel een Spaanse radiopost selekteren, rijdt Hij doorheen bebouwde kommen dan hoort Hij godsgenadig niets. Om vijf over halfvijf slaat Hij eindelijk de rechtlijnige weg naar de kern van Zijn woonplaats in. Op het instrumentenbord tikt het sein van de richtingaanwijzer als een minuskuul klepeltje in deze rijdende doodsklok.
| |
4. De Bekentenis van Kilroy
‘De wijk Orcus is geografisch marginaal gesitueerd. Wanneer je vanuit de provinciestad K. richting Franse grens reist beland je na een tiental minuten rijden in een fikse bocht op een hoogte gelegen. Rechts kijk je neer op het dorp M. De wijk Orcus is een deel van dit dorp maar bevindt zich links van de weg naar de grens en is veel lager gelegen dan de rest van het landschap. Wie zich in het duister verplaatst oriënteert zich het best op het café in bewuste bocht. Dit café scheidt 's avonds voldoende licht af om de kleinschalige wijzer ‘Orcus’ te laten fluoresceren. Orcus is geen armengehucht. Plantaardig erg gunstig bedeeld is het een toevluchtsoord voor kaderleden en beoefenaren der vrije beroepen. Ware er bij voorbeeld ook niet de toevallige historische Geworfenheit van dit refugium, weekendverblijven en vakantiehoekjes stulpten er als onverdelgbare zwammen tevoorschijn. Nee, hier is niets terug te vinden in het kortstondige paradigma zon-relaks-vrijetijd. De huizen zijn opgetrokken met het oog op een steevast en le- | |
| |
venslang verblijf, de plantsoenen en tuinen aangelegd met een optie ‘eeuwige vergunning'. Op het eerste zicht vloeien de straten kriskras maar uiteindelijk toch erg doelbewust en estetisch mekaar in het kielzog, ze dragen ontzagwekkende, meestal geschiedkundige namen. Mobiele middenstanders zijn omzeggens de enige vreemden die er dagelijks gebruik van maken om hun bevoorradingsfunktie uit te oefenen. En hoewel alle wijkbewoners over minstens één auto beschikken is er weinig verkeer. Een autoweg vormt de uiterste oostgrens van de wijk, één der ingezetenen baat er een benzinestation uit, net op gelijke hoogte met zijn persoonlijk villaatje. Elke valavond klimt hij de grasberm op om de kasstand te maken, de pomp wordt bediend door een ex-hoeveknecht uit het eigenlijke dorp M. Wie als buitenstaander lang genoeg rondtoert in die ogenschijnlijke doolhof
botst wel es op een eenzame winkel, een godvergeten drankgelegenheid of een prestigieus restaurantje in het groen verscholen. De meeste buitenlichten aan de huizen blijven tot laat in de avond funktioneren, precies een afgesproken wijkgewoonte.’
De hoogbejaarde Kilroy hield even een rustpauze. De wind nam opnieuw in hevigheid toe. Hij kuchte en sprak aldus verder:
‘Eén van hen was Ik. Op dit ogenblik bevinden zich alle bewijsstukken achter slot en grendel, verzegeld. Mocht je echter ooit...’. Kilroy zuchtte en staarde droevig voor Zich uit.
| |
5. Het Bezoek aan Kollega C.
Een bezoek aan kollega C. betekent een plotse omwenteling voor Hem. Onverhoeds steekt Hij de deur open, een wirwar van honderden minuskule strookjes dwarrelt doorheen de kamer. Een ongezonde geur golft Hem in het gezicht. De tocht is zo hevig (‘Het venster! Sluit het venster!’) dat Kilroy niet zonder moeite de deur achter Zich in het slot duwt. C. is ondanks dit weerzien de wanhoop nabij, de tekstkollage die hij gedurende drie weken minutieus en onafgebroken had opgebouwd is nu in één sekonde vernietigd. Pas langzamerhand dringt de authentieke ontreddering van C. tot Kilroy door. Het is dus toch waar dat kollega C. op deze ongelofelijke manier zijn proza laat aaneensluiten!! In zijn onstuimigheid heeft Kilroy de hechte struktuur van een roman-in-opbouw verbroken! Mistroostig sluit C. het venster, ontelbare reepjes liggen over het interieur verspreid in een droevige diaspora. Zoals gezegd kent naderhand het schrijverschap van Kilroy een ommezwaai. Hij werkt minder gejaagd, pleegt hoogstens enkele defi- | |
| |
nitieve woorden per dag en springt om de haverklap uit de enge fiktionele band. Het onvolkomenheidsbesef na een dag zonder schriftelijke neerslag verdwijnt zelfs, daar zorgen losstaande notities met de potentie ‘literatuur’ voor, op willekeurige tijdstippen neergeprikt. Later, later. Gaandeweg schrapt Kilroy alle afspraken van literair allooi en komt opnieuw tot de baarmoederlijke rust. Inhaleert met volle teugen een realiteit. Even verklaart Hij in een interview: ‘Het moet niet nodig zijn dat een schrijver in het zweet zijns aanschijns dagelijks een deel van zichzelf te sterven legt ten voordele van niets of niemand. Het selekteren tussen ambacht en ambitie is een kiese zaak.’ Hij kondigt zelfs het einde van Zijn auteursloopbaan in de bekende gedaante aan. Gepolst naar de oorzaak daarvan verwijst Hij naar Zijn misdadig verwaarloosde achtertuin. Hoe, waar en wanneer duikt Hij opnieuw op?
| |
6. Genese en Groei van het Manuscript
1. Tussen 14.00 u en 18.00 u.
Cognac tegen tandpijn? Cognac tegen tandpijn. Cognac dus. Zij ledigt het glaasje in twee keer.
‘Oef.’
‘Nou.’
Zij kiept de inhoud van de doos over het tafeloppervlak uit. Monsters van voedingswaren, voedsel in poedervorm, modemagazines, een haakhandleiding.
‘Dit is het adres van de firma. Ik wil jullie niks aansmeren: ik doe hoogstens mijn werk als vertegenwoordigster.’
‘Natuurlijk. Bedankt. Anne zal dat wel es even bekijken.’ ‘Ajuus, ik stap op. Bedankt voor de cognac.’
‘Sukses.’
Zij stapt in een tweedehands. Er hangt een drankluchtje in huis.
‘De vrouw uit Porlock’, denkt Hij, ‘dat was het dan.’ Hij klopt op de kelderdeur en Anne komt tevoorschijn.
‘Niks aan de hand: gratis monsters. Ze wou 'n cognac tegen de tandpijn.’
‘De firma dankt u.’
‘Het is voordelig een baby te krijgen.’
Terug in de werkkamer:
‘Dit wordt een chaotisch manuscript’, zegt Hij halfluid voor Zich uit, ‘chaotisch’.
| |
| |
| |
II. Tussen 20.00 u en 21.00 u.
Een gespierd drankje voor die jonge vrouw want haar derde minnaar liet het zes weken geleden afweten. Voor een hevige liefde als deze is geweest is dit nog een erg recente wonde. Hier zit zij, de benen over mekaar, ongebruikt. Wie daalt vervolgen in haar geheime holte af? Zij praten wat aan de oppervlakte en om 20.15 u verlaat zij hun woning. Niet zonder schuldgevoelens laat Hij haar uit. Op Zijn uitdrukkelijke verzoek laveert Zijn vrouw daarna doorheen de latere avond de auto op zoek naar de frietkeet waar B & C pickles mogelijk zijn. Er flitst een heerlijk grijze luxeauto doorheen de oranje - zie je wel, zie je wel - en Hij registreert waarachtig een koppel minuskule ruitewissers op de frontale spots. 20.45 u: de regen gutst nu lijnrecht neerwaarts en midden de oorverdoving van de droppen op het dak glijden ze op pletsende banden naar huis. De verlichtingspeer in de garage schommelt haar schaduwen af, bij het afdalen van het trapje gritst Hij een fles Lesteron mee. In de asbak ligt het Hollands sprietje van de vriendschap vunzig te zijn. Zal Hij het eigen kleine leefmilieu verpatsen door de langzaam dodende en dodelijke potentie ten tweede male te aktiveren? De overweging blijft in het midden want op dat ogenblik gaat niet alleen voor de tweede keer vanavond de huisbel luidkeels over, maar grijpt ook vrouwlief het sigaartje en licht met de vanzelfsprekende ijzigheid van de feuilletonbiljarter het gezicht kortstondig op. Heerlijke oplichter. Hij klapt het spiedluikje open.
‘Hallo.’ (de plensregen een dik gordijn).
‘Wie daar?’
‘C.C.S. Crone. Wie anders. Mag ik?’
Kom erin.’ (Hij laat het wandlampje in de voorhal funktioneren).
| |
7. Zijn konditie! Zijn Geworfenheit!
Hij (: Minnema, Pegasus, Parnassus' Paradepaard, Integer, Liederlijke Lier) heeft de langste haren van het Instituut, drinkt elke avond een onnoemlijk aantal glazen water zó uit de kraan en haat mensen met onvolledige baardgroei, gesteld dat die een baard pretenderen. Er is niets wat hem weerhoudt neer te schrijven dat hij de pest heeft aan alles wat ter genezing moet ontzegd worden: dieet, minder roken, niet gehaast zijn, afstand van ontspanning. Daarentegen doet hij graag een inspanning als surplus: meer bewegen, vitamines slikken, precies dàt voedende bestanddeel in overmaatse hoeveelheid tot zich ne- | |
| |
men. Zo is het evenmin vreemd dat hij aan verzamelwoede lijdt en, hoewel mager tot op de graat, een alles- en veeleter is. Hij gelooft dat hij méér en grondiger op de aardkloot Geworfen is, als hij er alsmaar volumineuzer op wordt. Het is niet waar dat hij, bij het horen van een vliegtuig, denkt dat een boordschutter het op hem heeft gemunt. Het is evenmin waar dat hij andermans vrouwen najaagt. Dat hij af en toe opschrikt, of de onbestemdheid ener toestand in een abrupt gebaar gestalte geeft, duidt niemand hem ten kwade, gezien iedereen zit opgejut met de Angst voor het Atoom, voor zover NBC-overwegingen niet nog een ernstiger en recenter bedreiging tegen de mensheid vormen. Hij is zevenentwintig, mijne heren, en wat zijn verdere toekomst betreft: die is al zo opaak als de nylons van Rita welke hij op een gezegend ogenblik, lang geleden, na lange voorbereidselen in een wellustige staat van ontbinding had gekregen, er was helaas de klop op de deur die de zegen tot onzaligheid omboog.
Dit is dan het geordende puin waarin alleen hijzelf (: Minnema, Pegasus, Parnassus' Paradepaard, Integer, Liederlijke Lier) de vertakkingen weet, alsof dit een kunst was, voor anderen van belang was: een zwaar te tillen verleden waarvan de schade nog onvermoed is, omslachtige dagboeken annex droomnotities - reisverslagen, duimdikke lagen literatuur over literatuur en ook een beetje van die literatuur zelf, wat achtergrondszaken zoals muziek (het trillen van de waarden tot elkaar), relikten (het fantasma der dingen), kamerplanten, foto's. Sociale Geworfenheit heeft daarbij nog een indrukwekkende persoonlijke administratie teweeggebracht waarvan de angstvalligheid van broodnood getuigt. Dagelijks wordt dit geordende puin door hem gekoesterd. Hoewel: aan tandarts, tefal en toaster veel tijd verpand. Te vaak om tot de Ultieme Tekst te komen door het eigen lichaam overmand. Moe: gevaarlijk moe. Afwezig waar verwacht, denkende dat dit een goede uitkomst biedt. Via onvermijdelijke indringers heeft de buitenwereld weet van zijn konditie, maar zijn weerwerk bestaat uit tegenbezoeken in hún huizen. Soms droomt hij zich een visite bij een overleden schrijver (o hij houdt zijn dromen in een schroomvallig schrijft bij!), na het doorbladeren van zijn kollektie magazine- en krantefoto's waarop auteurs in bijzijn van hun boekenkasten (en dat is de eigenlijke reden tot de verzameling) te kijk staan. Zo bij voorbeeld dat hij C.C.S. Crone stoort door onverhoeds binnen te stuiken: zo bruusk doorbreekt hij diens verhaalstruktuur dat de snippers op babelse wijze uit hun fiktioneel verband worden gerukt. Bij een beschuldigende vinger knapt de droom af.
‘De man uit Porlock!’
| |
| |
‘Ouders op de thee!!’
‘Een levensverzekeraar!’
‘Een Getuige!’
Zijn angst voor indringers wordt beurtelings en herhaaldelijk door zijn moeder en zijn vrouw beklemtoond. Op het randje van het spreekwoordelijke af ontvangt hij elke bezoeker, vooral de onverwachte, aanvankelijk huiverend. Zelf is hij daarentegen een geoefend indringer in andermans huizen, hij weet onmiddellijk schikkingen te treffen bij hebbelijkheden of geplogendheden van een gastvrouw of gastheer. En terwijl al die spreekuren verstrijken (onbarmhartig!), is er zo veel dat nog dient geabsorbeerd, ontleed, geïnterpreteerd. Permanent rapporteren zit er niet meer in, daarvoor is het beroep en de sociale plus familiale Geworfenheid te afgebakend. De schema's zijn duidelijk, de marge ontegensprekelijk. Wel voert hij nog geregeld de nodige koerskorrekties uit: bij voorbeeld dat literatuur ontroert, of dat een dichter zich niet in proza prostitueert.
Daar is dan nog het hebben van kinderen, ook dit. Huppend over het gazon, hand in hand, maar wat daar al niet aan vooraf gegaan is! Er heerst een maandenlang rookverbod in huis, bij niet meer te harden ontwenningsverschijnselen lost echter de grote, met menselijke adem op te blazen plastic beer één en ander op. Als kompensatie vermindert het debiet aan bezoekers aanzienlijk, dank zij de spontane en luidkeelse Vijftigertaal waarvan de tweeling zich bedient. Zie, al deze verschijnselen werken hardnekkig op zijn manuscripten in. En aldus: met de handen losjes het voorhoofd ondersteunend, de ellebogen op tafel, let wel: losjes, niet aan denken tegen te stribbelen of mee te weken, niet van deze wereld toestellen aan hals en nek geketend, even naar de bloeddruk gepolst bij wijze van profylaktische verstandhouding, een hele geruststelling, ja, dan om tegen beter weten in deze jongeman het schrijven niet te beletten het krachtveld ingeschakeld. Hem zijn loopbaan te verlengen ondanks overbelasting van zenuwen en in het wervelsysteem een overdrive. ‘Een goeie houding, bij het teeveestaren, waar alles in staat een gedicht, ergens een prijsje en een volbloed subsidie: bovenop ben je er zó weer.’ Kinetisch is een dichter maar aan half leven beschoren.
Propertius 2, 1, 43 vg.: de zeeman spreekt over de stormen, de landman spreekt over de stieren, de soldaat telt zijn wonden, de herder zijn schapen. Geloof maar niet dat hij, de Geworfene, de Tijdsgebrekkige, er de komplete Propertius op nagelezen heeft.
Joris Denoo
|
|