Yang. Jaargang 16(1980)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] [Gedichten] Spraak: jij godvergeten clown Kakelende Venus verscheen in Woorden, verschijnt nu klakkeltong in dagbladbladen... Ze heeft het schreien afgeleerd. gebaard: Maria hoerenjong. En uiterlijk verschijnt de klaarte: de vleugelslag der bezetenen, EEN OCHTEND ALS EEN MENS. Ooit sprak het eerste woord boekdelen: wijnrood, zelfs het bloedrood van kantelen: echte, schreeuwende zangen door hersenmerg en regenpijp. Op en af het hoofd groeide dan zienderogen deze beschutting: in het nest broeide de taal de volgende vraag tot een dier. Volvreten monden nu verdiepen wel de kolken van de zwijgwaan-zin (de zin zwijgzaamt dit woelsinjaal: het teken voor een schop in de kloten, deze scheurbuikoctopus) Zodus: De heren hebben een veldslag verloren, mijn hand; is tot de dood besloten? Opnieuw stappen fakkels op. verhakkeld: MEER DAN OOIT HEEFT HET ORAKEL HET SPREKEN AFGELEERD, DE TAAL SCHREIT NIET MEER. In den beginne was het woord, teneinde nu; slechts was en af en toe eens is, zoals dat heet... [pagina 23] [p. 23] Welbehagen I Zo zing je zacht het wachtlied van je onbevruchte waken en je veelvuldige huid- schrammen. Je neuriet je gewelfde plaasterlach. Geen toon ademt uit de aarzelende twijfel van je krampen hand. Ons paren woon je bij met een ketting tussen je harde dijen, en hopen kan je nog slechts met een vilten mond. Je hijgt beperkt opstandig en je been- deren kraken niet meer: je baargezwel neemt nietsontzienderogen gevaarlijke afmetingen aan. II De dag heeft je haar liefde verklaard en het lentefeest en de zomerdans. (je eeuwig slapen openbloeien) En vlugger vlugger herroept je rustige onrust je ontwapend zingen: vervolgens braak ik het speeksel in je opengesperde muil en draag je hardleren tong- spieren in mijn wezen. Toch ben je soms mijn bedlichaam waarop ik leegleef. [pagina 24] [p. 24] De mond wit en trachtend Rakelings scheert hij voorbij: zombie. Gedwee en opstandig langs aandacht en spiegelbeeld. Hij begeeft zich nog steeds aarzelend naar zijn graf. Voorzichtig afgedankt wordt toch zijn geslacht. Oude vader nu, twijfelt en vreest hij. Ik. Ik sta stil, en ik blijf zijn as, zijn huiverende gebaren. In hem sta ik, alleen, meervoudig, wijze en grens. Grijnzend, slijm en wijn vermenigvuldigend onder de nazaten. Wit blijft zijn ingesneeuwde razernij. De injectie in zijn adembuil: een aantasting. Een zenuw. Eikind, begenadigde monoliet Het ontstaat wegwijs: daalt af in aarde en geluid en stijgt op in de embryonale ademgeschiedenis. Kieuwen en tongen: liefdesreizigers in de moedermembranen. De monoliet zwijgt erfelijk. Als een mens woont hij tijdloos, niettemin sterfelijk in groen vruchtwater. Phil Cailliau Vorige Volgende