se mens’ gesproken, een lelijke, gedoemde figuur waarover de
schaduw van een ‘humeurige en krenterige’ god valt (cfr. Ruyslinckaforisme). Ruyslincks romanwereld krioelt van lelijke, in verscheidene opzichten gebrekkige figuren die zich bewegen in een al even lelijke omgeving van verkrampte bureaukratie, korruptie, hysterie. De kramp van de aanpassing in al haar vezels ontleed, en de schrijver zelf lijdt er als mens ook onder. Of, en dat heeft er heel veel mee te maken: lichamelijkheid gevangen onder de hoge hoed der onbehaaglijkheid.
‘Wat maakt dan ten slotte van ele misantroop een satiricus? Het klinkt misschien paradoxaal, maar ik ben ervan overtuigd dat het ondanks alles zijn geloof in de mensheid is, zijn utopisch geloof in de menselijke goedheid, in de menselijke liefde. Ten slotte is hij, meer dan welke schrijver ook, een advokaat van de probiteit, de integriteit, de liefde, de waarheid, de gerechtigheid. Zijn verbittering over de gehekelde samenleving impliceert teleurstelling over het onbereikbare of voorlopig onverwezenlijkte persoonlijke droombeeld van een ideale maatschappij.’ (Ruyslinck in ‘Zelfportret van een satiricus, in een beslagen spiegel’, in Heibel IV, 5, blz. 10). Of ondanks de ugliness de goodwill. Eerst even de tenu op z'n juiste draagwijdte betrapt:
Oxford Advanced Learner's Dictionary, lemma ‘ugly’: unpleasant to look at, hideous, threatening, suggesting bad weather, a dangerous person, one who may be difficult to deal with, suggesting unpleasant possibilities, e.g. of WAR. Van Dale, trefwoord ‘lelijk’: wat de zinnen, inz. het gezicht, onaangenaam aandoet, niet fraai, niet knap, misvormd, wanstaltig. Ongunstig, kwaad, boos, wat een onaangename indruk maakt op het gemoed, akelig, hinderlijk. Bij zekere eisen of verwachtingen ten achter blijvend, slecht. Strijdend met de zedenleer, laag, zondig, gemeen, onbehoorlijk. Eisler, Wörterbuch der Philosophischen Begriffe: Das Hässliche ist das anschaulich