Kunstschilder Pierre Vlerick in 't huis Elmar te Gent
't Is niet zonder belang aan te stippen, dat niet iedereen het voorrecht krijgt in het huis Elmar ten toon te stellen. De galerie wordt gehouden door twee licentiaten in archeologie en kunstgeschiedenis. Het is slechts op hun uitnodiging dat representatieve kunstenaars er ten toon stellen.
De keus der firma is thans op P. Vlerick gevallen, die in zekere zin werkelijk een unicum is in de Vlaamse kunstwereld: noch luid geschal van kleuren, noch typische Vlaamse landschappen, noch barokkeroes, noch volkloristische taferelen, noch expressionistische overdaad hebben hem ooit vermogen te verleiden. Hij is een typische figuur van de Sartreaanse angst die zo fel in de Westerse wereld de ziel van de jeugd beklemt.
Door het schouwspel van de zedelijk ontwrichte wereld, ontmoedigd en afkerig geworden van alle transcendente leer, die alleen vermag de mens buiten de versmachtende perken van zijn ‘eigenik’ te voeren, is Vlerick verzonken geraakt in 't raadsel van dat ‘eigen-ik’, waaruit hij toch een spirituele geheimenis zoekt op te graven die zich uit in een informuleerbare harmonie van rhythmes en kleurschakeringen.
Ik zei dat Vlerick een unicum was in onze Vlaamse kunst; hij heeft, zoals velen ten huidigen dage, een uitgesproken neiging voor abstracte kunst, maar in tegenstelling met de meeste kunstenaars die aan abstracte kunst doen, is zijn kunst een samenstelling van zuivere picturale waarden, waarin anthropomorphische elementen als 'n schakel vormen tussen de menselijke werkelijkheid en zijn overigens onformuleerbare aesthetica. In tegenstelling met een Picasso, die zuiver picturaal is, alhoewel hij ook anthropomorphische elementen als bijzonderste bestanddeel in zijn voorstellingen verwerkt, kneedt Vlerick in zijn werken een gist van weemoed, een verzuchting naar zijn verloochende spiritualiteit.
Dat geeft aan de meeste zijner gewrochten iets morbide en een schijn van verteerdering aan zijn eigen spirituele onmacht. Die verteerdering vindt haar uitdrukking niet alleen in het vage der harmonische conceptie, maar ook in de stoffelijke middelen die er toe aangewend zijn: in de tedere kleuren, in de satinerende pastelbewerking, in de verzuchtende curven, zacht gebroken door hoekige lijnen.
Een kunst, aangepast bij een decadente intelligentia, die haar toevlucht zoekt voor haar morele onbeholpenheid in de ge-