Bij het werk van drie jonge kunstenaars (Burssens - Raveel - Vlerick)
De meest ostentatief avant-garde-schilder van het drietal is Pierre Vlerick, die nu voorlopig in Brussel woont, elegant is met krullen in de nek, en zijn productie van schilderijen bijna mathematisch opvoert.
Ik denk dat we Pierre Vlerick het best situeren ergens op een onmogelijke brug tussen figuratieve en abstracte werkelijkheid. In de hierbije foto is er mits enige verbeelding wel een verwant schap te ontdekken aan vormen uit de zichtbare wereld, als de voet van een kristallen vaas, een tapijt, een vruchtenschaal enzovoort, maar het is zelfs daarvan geen directe weergave, of een suggereren, dit schilderij. Het is een totaal nieuwe realiteit herschapen naar een ‘fond’ van natuur. De kleur speelt hier, bij Vlerick ook een grote rol in de ontbinding en het heropbouwen, de grondkleur is een grijs, waaraan vuil rose en donkergroen blauw zich paren, maar plots in hun waarde fel verhevigd worden door een schitterend wit dat achter het ‘stilleven’ doorloopt.
Later schijnt Vlerick meer belang te hechten aan een meer toegankelijke en zuivere wereld. Ik denk daarbij aan het grote paneel, dat een liggend menselijk figuur in profiel voorstelt, dat ontdaan van alles op een fond van zwart ligt, met alleen in de donkerrode massa van het lichaam, een uitblinkend oog. Hier geeft Vlerick niet op van zijn plastische kwaliteiten: hij drijft de vorm hier niet door tot een maniakaal uitbuiten van waarden en kontrasten, maar geeft ons hier een beeld, een werk, uitgegroeid tot het zeer intiem en waarachtig beleven dat ‘schilderij’ is.
Zoals ik het hier schrijf en gij het leest, zou er geen groot verschil zijn tussen Vlerick, Burssens en Raveel. Hun pogen, de eerste voor een schilder is deze herschepping, en daarom stellen zij samen tentoon. Er is echter 'n fundamenteel verschil: namelijk dat van temperament. En waar mijn artikel moest beginnen, namelijk U drie schilders apart voor te stellen, eindigt het, en niet alleen bij gebrek aan plaats, maar ik doe het een andere maal, dit is bij een tweede les.
Hugo Claus
Soldatenpost, 17.11.1949