| |
| |
| |
De vossejacht
Korte tijd na de dood van mijn vader, heb ik Hanske weergezien. Ik stond besluiteloos naar het verkeer te kijken, met de ene voet op de oversteekzone - na al die jaren voel ik me nog steeds niet thuis in de stad, die waanzinnige beweging schrikt me niet af, ze bevreemdt me, ik raak niet uitgekeken op die chaotische uitbarsting van vitaliteit, waarvan ik de zielloosheid doorzie, de zich opfokkende zelfvernietiging van een kultuur - en reeds renden de mensen als ratten links en rechts langs me voorbij, ze botsten tegen me aan omdat ik niet in beweging kwam, ik raakte helemaal op straat en daar spoelde een stroom vanuit de overkant op me toe en midden daarin loopt er een vent met de beide armen boven het hoofd. Eerst realiseerde ik me niet dat hij naar mij zwaaide, maar een ‘gadverdamme, wie we daar hebben!’ sloeg echo's los in de kelders van mijn herinnering en meteen herkende ik hem en was blij en, éven, zelfvergeten uitbundig en we stonden daar nu op elkaars schouder te kloppen en met elkaars arm te zwengelen midden op de weg terwijl de ratten links en rechts van ons voorbijrenden en ons met volstrekt lege blikken opnamen. Ik troonde Hanske mee naar een gezellige kroeg vlakbij. Daar zouden we wegduiken in een hoek en alles zou ouwerwets en rustiek genoeg lijken opdat Hanske het passende decor en de passende sfeer zou vinden om over vroeger te vertellen. Zo stelde ik het me tenminste voor. Maar Hanske lette nergens op. Als
| |
| |
inleiding zei ik maar meteen dat hij helemaal niet veranderd was en hij glimlachte gevleid. Ja, het zou wel zo zijn, zei hij, hij had een fijn leven ginder, een leven met afwisseling, je hebt er geen idee van, kerel, geen idee, jij hier in die rotstad, gadverdamme. Kun jij je voorstellen wat er twee dagen geleden gebeurd is? Ach gadverdamme, dat kun jij je natuurlijk niet... Weet je, als ik hier moet komen voor de kolonel, ga ik er altijd weer als de bliksem vandoor. Hij zweeg even en toen flapte hij het er ineens uit, als terloops, maar toch verdacht gejaagd: jij bent er nooit meer teruggekeerd, in de streek. (Was het een verwijt? Terwille van Suzy?) Hij deed plots erg schutterig, maar herpakte zich gauw. Tja, dat kan ik best begrijpen, zei hij toen, iets hinderlijks met de hand wegwuivend (herinneringen?), wat heb je daar nog te zoeken... Maar ik, ik ben er gebleven, zie je. Zeg eens kerel, jij moest ons gadverdamme eens komen opzoeken, Marina zou het ook formidabel vinden, jij kent haar toch nog, of niet soms, hahaha, jij kende destijds alle meisjes. Hij vermoedde niets. Maar hoe zou Marina het opvatten, na al die jaren? Een elleboogstoot, een vuile knipoog van mannen onder elkaar. Geen neukgebaar, nee, Hanske kent zijn wereld en ik blijf zijn meerdere, nog steeds ben ik het zoontje van de baas, zo dacht ik het toch, toen. Maar de plotse herinnering aan Marina ontstelde me toch even. Ik zei: wij kenden alle meisjes, Hans, wíj... Jaha, wij, zei hij en hij zuchtte. Hanske was nog altijd Hanske van toen. Weet je, Jaak, zei hij zonder overgang, sedert ik met militairen omga ben ik een beetje meer antimilitarist geworden. Dat is normaal, Hans, zei ik, ik heb dat met pastoors. O ja, da's waar ook, zei hij, jij bent nu meester, moet ik nu ook meester zeggen? Dag meester en zo? Hahahaha. Gadverdamme Jaak, jij hebt anders die meester Manten van destijds ook genoeg gepest, weet je 't nog? Ik knikte. Natuurlijk draafde Hanske door, ik had meester
Manten niks niemandal gepest maar dat
| |
| |
hoorde zo. En hij had nog steeds die onhebbelijke gewoonte om je tijdens zijn verhaal met de elleboog aan te stoten, je te dwingen met hèm in te stemmen, alles nog te weten wat hij nog wist en wat voor hèm belang had. Ik liet hem vertellen want het had belang dat hij er was, hij was een boodschapper uit een andere wereld, hij bracht me met een ruk terug naar die tijd van toen, vader was niet meer dood en Hanske betekende voor mij precies hetzelfde als die spiegel waar ik de laatste weken herhaaldelijk voor was gaan staan terwijl ik mezelf naar de ogen keek: je laat je niet gaan, zei ik dan, jij stort niet in elkaar, jij gaat verdomme niet kapot en dat spiegel-ik was mijn verleden, ik worstelde daar met mezelf, godnogaantoe, daar in de badkamer, ik stond er soms minutenlang naar mezelf te kijken, het scheerapparaat zoemde en ten slotte glimlachte ik breed en aapachtig en reikte mijn spiegelbeeld de hand. Stel je voor dat iemand me zo bezig ziet, dacht ik soms, een mens doet gekke dingen. Maar al die spiegelgevechten hadden zin, net als het zin had dat ik nu tegenover Hanske zat en me liet inpalmen door zijn woorden en breeduit naar hem zat te glimlachen. Ik keek in zijn scherp gezicht, je zag zo dat hij een buitenmens was, de huid was gelooid door zon en wind en regen. Rond de vooruitspringende jukbeenderen was de schilferig droge huid strak gespannen, de adertjes leken wel minuskule barstjes. Zijn voorhoofd was gedrongen, zag ik nu, maar dat sluik strogeel haar was hetzelfde gebleven en die honingkleurige ogen ook, daar flikkerde nog altijd een boosardig lichtje in. Hij heeft iets van een vos, dacht ik. Dat was me vroeger nooit opgevallen. Ik keek hem wat dromerig aan. O ja, twee dagen geleden, kerel, begon hij. Wacht eens even, zei ik, als je nu eens dat verhaal bij mij thuis vertelde. Je kent mijn vrouw toch ook. Saskia, van de winkel uit het dorp. Zou ik Saskia niet kennen, zei Hanske, ben jij met haar getrouwd? 'k Heb wepel
genoeg gelopen achter haar, gadverdamme. Elleboogstoot in mijn zij.
| |
| |
Knipoog. Hanske zei zo maar iets. Het kon niet dat hij meeging, zei hij toen, hij had te weinig tijd, hij moest voor zessen bij de korpsoverste zijn, die had hem een boodschap laten doen. Dat doe ik vaak, zei Hanske, ik kan erg goed met onze kolonel opschieten, weet je. Ook dàt was Hanske: geuren met zijn relaties. Terug in de kazerne zou hij rondbazuinen dat hij een jeugdvriend had weergezien, die destijds op het domein gewoond had en die nu leraar was in de stad, ik stelde me meteen voor wat hij daar allemaal bij zou lappen. Waar was ik weer gebleven, vroeg hij. Dat verhaal van je, Hans, ga je het nu godver nog vertellen of niet? Het bier deed zijn werk en ik sloeg waarachtig aan het vloeken als destijds, op de hoeve. Maar eerst liet ik nieuwe glazen aanrukken. Ja, zei Hans dromerig, ik heb van mijn leven niet meegemaakt wat ik twee dagen geleden heb beleefd. Een echte vossejacht, man. Er zijn toch geen vossen meer, zei ik. Ik keek naar Hanskes gezicht. Was dit nu telepathie? Ja, dat dacht ik ook, Jaak, zei Hanske. Mijn vader vertelde wel eens hoe ze jaren geleden ieder jaar zo'n drijfjacht hielden op vossen, maar dat was vóór de andere oorlog en toen was de hele streek nog bebost. Maar weet je, Jaak, in oktober organiseert onze kolonel ieder jaar een jachtpartij in het domein. Hij nodigt dan een troep officieren uit. allemaal sterren en strepen en ja, daar komen dan natuurlijk ook de jachthonden aan te pas. Onze kolon heeft er vijf moet je weten, en ik ben daar de oppasser van geworden, ik moet ze verzorgen en iedere dag zo'n dik uur laten rondhollen rondom de gebouwen, een plezant werk hoor, ik heb altijd van honden gehouden. Achiel, jouw vader heeft ook altijd al een hond gehad, zei ik. Jaja, zo'n kleine rattenpakker, zei Hanske, maar de honden van de kolonel zijn gadverdamme andere beestjes, rashonden zijn het. Engelse setters als je dat ras kent, met van die lange afhangende oren en bloederige lodderogen, ze kunnen
ongemeen vals kijken, maar zo zijn ze niet, neenee,
| |
| |
het zijn lieve beesten al moet je er wel aan wennen: die open bek en dat bruinrode tandvlees met de kleur van opgedroogd dierenbloed en die tanden man, een hele muil vol, dat ziet er allemaal wreed uit, maar ze doen alles wat ik van ze verlang, ik mag niet zeggen dat ik aan ze gehecht ben, maar toch zou ik ze moeilijk kunnen missen, die lieve beestjes. Soms denk ik dat ze een beetje op onze kolon lijken, hahahahaha, die heeft gadverdamme ook zulke lodderogen en als er hem iets tegen gaat, klapt hij ze dicht als blaffetuurkens, hij loert dan naar je door een heel dun spleetje en dan is het opletten geblazen. En een kinnebak heeft ie als een bokser, vierkant en met een kuiltje d'r in. Precies een navelputje, zegt Marina altijd. Gadverdamme, Marina, zeg ik dan, zorg dat je d'r nooit je pink in stopt zulle! Ik weet wel waarom ik dat zeg, Jaak, hahahahaha. Maar 't is een ongelooflijk goeie vent, onze kolon, en eigenlijk vind ik dat zijn honden ook zo zijn: wreed van uitzicht, maar poeslief, al blaffen en springen ze de boel ondersteboven. Maar dat doet onze kolonel ook, gadverdamme, als die vloekt vliegen de fazanten kilometers verderop met de schreeuw van een roeste pompzwengel uit de varens. Ongelooflijk, Jaak, je moest hem bezig horen. Ik zei niet dat ik die kolonel van Hanske helemaal niet wenste bezig te horen. Godnogaantoe, zei ik bij mezelf, wie had kunnen denken dat ik ooit behoefte zou hebben aan een gesprek als dit? Maar nu, om kort te vertellen, Jaak, zei Hanske, twee dagen geleden was het dan zover. Drijfjacht. Marina had de uitnodigingen geschreven, ze is de secretaresse van de kolonel moet je weten. O, niet echt zijn secretaresse, weet je wel, eigenlijk moest ze de boel schoonmaken, maar de kolonel heeft daar een milicien voor aangeduid en Marina helpt hem nu met allerlei, soms ook in zijn villa, Tenminste als de kolonelse er niet is. Want met die is er gadverdamme geen land te bezeilen, dat wijf is knettergek, ze is trouwens al drie
keer geïnterneerd geweest, ze zou de
| |
| |
kolonel vermoorden, zei ze eens in volle mess, in zijn slaap, met een broodmes. Ik slaap nooit, zei de kolonel en toen gooide ze haar glas port in zijn gezicht. En de kolonel met zijn stierennek en vierkante kin veegde alleen maar zijn gezicht droog en praatte verder met zijn chaperonne. Ja, die militairen. Marina schreef de vele uitnodigingen voor de jachtpartij en ze kwamen allemaal of daaromtrent allemaal. Dat was de vertoning van ieder jaar. Allemaal in grand tenue natuurlijk en de hele week daarvoor hadden de soldaatjes onze kazerne mogen schrobben en wrijven en poetsen. Het was de netste kazerne van het hele land en de soldaatjes kwamen allemaal uit een doosje, je had dat koper moeten zien blinken gadverdamme. En dat allemaal voor die paar generaal en kolonels en majoors, want natuurlijk was er om te beginnen vlaggegroet en inspectie grendel, dat ken jij ook nog wel, de dagelijkse komedie en daarna verkleeden de militairen zich en namen ze een paar hartversterkertjes. Tegen de tijd dat we er met de honden op uit trokken zaten ze al onder de olie. Jij hebt er geen gedacht van, Jaak, hoeveel wild er nu in het domein zit: fazanten en patrijzen en ongelooflijk veel konijnen. Voedsel is er anders genoeg ook: ik strooi twee keer in de week graan uit en dan lopen de fazanten rond me als hoenders. En de soldaten die er komen bivakkeren laten ook nogal wat achter en gras is er ook genoeg. Een luilekkerland, Jaak, behalve in oktober. Als de kolonel op jacht gaat met zijn gevolg. En aan die geregelde explosies, daar raken zelfs de konijnen aan gewend. De fazanten hoor je dan wel eens geërgerd kressen en twintig meter verder vliegen. Alleen de spreeuwen vliegen nog altijd in hele zwermen op, die leren het nooit geloof ik. Ja, dit jaar krioelt het er ook van de koperwieken en de grijze lijsters, bij duizenden logeren ze in de bossen en ook die gaan bij elke explosie de lucht in, maar ja, die komen van elders, van Rusland naar het schijnt. Ja
Jaak, op mijn tochten in en rond het domein heb ik
| |
| |
tijd genoeg om het gedoe van de dieren en de vogels af te loeren en dat doe ik dan ook. Je bent een gelukkig man, Hans, zei ik. Ja, zei hij, nogal wat anders dan in die rotstad van jou, gadverdamme... Maar jagen, dat weet je wel, daarin kan ik me uitleven. En daar gaan we dan, ik met de honden aan de leiband en op een geroep van de kolon maak ik dan halsbanden los en ze tuimelen over elkaar om het eerst weg te komen, de stilte van het domein is meteen versplinterd door hun scherpe geblaf. Ik had weer de indruk dat ze alsmaar in kringen rondholden, maar ze joegen toch behoorlijk wat op: fazanten en patrijzen en houtsnippen en ook af en toe een konijn, het gewone gedoe van ieder jaar en de jagers hadden nog altijd niet leren schieten, gadverdamme, ze kunnen niet schieten die militairen, gaten in de lucht ja, ik ergerde me weer dood aan hun trage reflexen. Ze waren zat, Hans, zei ik. Ja, zat, zat, ze bezuipen zich om hun blunders daarop te kunnen steken. Nu ja, 't zijn ook maar officieren, die moeten niets kunnen, als ze maar kunnen zeggen hoe het moet. Laat mij gadverdamme maar eens doen, denk ik dan altijd. De kolonel weet wel wat ik er van denk, hij is trouwens de enige scherpschutter van de hele troep. Jij zou die pummels met hun sterren en strepen in hun bloot gat te kijk zetten, Hans, hahahaha, zei ie eens, ik weet het goed genoeg. Maar pas op dat je niet dom doet, ik zou je moeten straffen en je weet dat ik je graag mag. Ja, dat zei ie, onze kolon. Hij heeft er ook al met Marina over gesproken, jaja, hij weet wel dat ik er af en toe eentje neerleg, zo, vanuit de binnenzak, er staat een geluidsdemper op mijn karabijn makker en ik kan ze opvouwen als een doosje lucifers. En zo verloopt dan die jachtpartij, ik loop al met fazanten en patrijzen bungelend aan mijn lichaam en sommige officieren hebben er ook al hangen, de meest bekakte schutters natuurlijk, die moeten zèlf dragen wat ze geschoten hebben. We geraken zo tot aan de verste
rand van het domein, je
| |
| |
weet wel Jaak, waar vroeger die rij beuken was, we zijn daar als jongetjes eens samen naartoe gegaan. Ja Han, zei ik, toen waren Cel en Ray daar ook bij. Ja, zei Hans, en die steenweg is er ook nog, weet je, maar hij ziet er gadverdamme lief uit sedert de Engelsen daar hun tanks getest hebben. Gadverdamme, wat was onze kolonel toen woest, Marina vertelde dat hij de telefoon bijna van zijn bureau heeft gebruld toen het hem van ginderachter werd meegedeeld, je moet weten dat daar de hoeve van boertje Broeke gebruikt wordt als hoofdkwartier voor de vreemde mogendheden, dat zijn meestal de Britten. Ja, weet je, het domein wordt verhuurd, maar hoe dat in elkaar zit, snap ik ook niet, maar vind je het ook niet gek dat wij militaire domeinen aanleggen voor de vreemde mogendheden, waarom blijven die in hun kot niet? Eén ding weet ik en dat is dat onze kolonel de verantwoordelijkheid heeft. Wij dus naar dat gebied waar de bossen het minst geschonden zijn, eigenlijk één enorme wildernis met veel brem en varens en bramen en verderop dennebomen, daar lopen onze honden naartoe en wij er maar achteraan. We bereiken een open plek nadat we ons een weg hebben gebaand tussen de roestbruine bramen en varens en daar hollen me die honden als gekken rond en maar blaffen net of de wereld vergaat. De jagers lopen in een kring rond die plek, ze begrijpen er natuurlijk niks van en de honden maar bassen en krabben in de bosgrond. Daar is een hol, stellen we vast, zo'n konijnepijp, maar groter, en een paar honden pogen daar binnenin te raken en verderop wroet er een andere hond bij net zo'n hol en een heel eind verder, middenin de varens en de bramen is het laatste paar honden aan het jenkelen en wroeten als een koppel aardvarkens. In die bosgrond krioelt het gadverdamme van die konijnepijpen die eigenlijk te groot zijn voor een konijn, de jagers vragen wat ik er van denk, ze weten wel dat ik er meer van af weet dan zij allen tesamen, ik zeg: nee, zeg ik,
dat zijn geen
| |
| |
konijnepijpen, maar wat het zijn weet ik gadverdamme ook niet. Een muskusrat maakt zulke holen maar hier is nergens water te bekennen. Ik leg me naast zo'n hol dat in een helling is uitgegraven en probeer naar binnen te kijken, maar ik zie natuurlijk niks, ook niet nadat ik een lucifer heb aangestreken. Ik ruik ook eens aan de opgeworpen aarde maar dit maakt me geen zier wijzer, al vind ik het wel vreemd dat de honden zo te keer gaan. Zegt me dan zo'n majoor die ik al de hele tijd een hef onder zijn kloten had willen geven: schiet er wat kruit in, als er wat in zit komt het er zo uit gevlogen. Hij had gelijk, maar omdat hij het zei, schreeuwde ik: nee, gadverdamme, waar zijn je gedachten, je schiet het beest dood onder de grond. De majoor keek gepikeerd en onze kolon zei: let op je woorden hein, Hans. Ik was gadverdamme vergeten dat ik maar hun knecht ben en zoiets is onvergeeflijk. Maar ik zweeg nog niet: we zullen het wild er moeten uitgraven, zei ik. Misschien vond de kolonel me wat al te nijdig zijn. Hans, zei ie, loop meteen om spaden en breng ook zoveel mogelijk baalzakken mee, we stoppen de holen af. En kom terug met een jeep! Ik zag dat de jagers zich op hun achterste fokten, de plek was kurkdroog, de dennenaalden veerden onder je voeten. Nu zouden ze meteen hun gaflessen aanspreken, wist ik. Ja, dat vergat ik te vertellen: de kolonel laat voor deze gelegenheid altijd jenever aanrukken. Jagersbloed noemt ie dat en iedere jager krijgt dan zo'n gatfles mee, speciaal gekocht en ingeboekt op rekening van het ministerie van landsverdediging, je moet wat voor je land over hebben, hahahahaha en nu kwamen ongetwijfeld de verhalen, weet je wel, klotige verhalen over de oorlog van veertig en vierenveertig en Korea en Kongo, ze hadden allemaal wel ergens een oorlog gevoerd en strepen en sterren en weet ik veel wat nog allemaal opgeraapt, ja, het zou er gezellig aan toe gaan, tegen de tijd dat ik terug was zouden ze elkaar niet meer zien zitten daar
tussen die sparren. Het was
| |
| |
al laat op de middag, de zon zat al tegen de muur vlak boven de douglassparren en ik had, als ik het kort maakte, nog méér dan een uur af te leggen. Ik stapte stevig door, de kortste weg, ik ken het domein als mijn broekzak, het gerief vond ik waar het te vinden was, in de opslagplaats van de genietroepen, dat zijn de stallen van jullie hoeve, maar verbouwd dan - Hanske zei dit alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, maar het gaf me een schok, geloof me: de stallen opslagplaats van de genietroepen en de schuur allicht garage en het woonhuis... ik durfde Hanske geen verdere uitleg vragen, ik was te onthutst maar hij merkte het niet, het bier had toen trouwens al wat aangericht, al had ik de indruk dat het op mij geen vat kreeg - en een jeep was er ook, zei Hanske en toen ik op de plek aankwam hoorde ik het gebral boven het geknetter van de motor uit. Wij dan maar aan het werk, dat wil zeggen, ik, want die jeneverzuipers waren de holen doodgewoon vergeten, had ik het willen geloven, ik mocht die hele janboel alleen opknappen. Maar ik ben niet gek, gadverdamme. Ik steek ze elk een spade in hun poten. Graven, zeg ik en ze doen het. Ik leg als eerste een vrij groot leger bloot. Dat kan nooit van een konijn zijn, zeg ik, ik tast en het is gadverdamme nog warm en er hangt een heel vreemde lucht in, walgelijk, zo stinken wolven in gevangenschap, de honden worden er razend van, ze springen me haast ondersteboven en gaan aan het scharrelen net of ze het hele bos met bramen en alles gaan rooien, ik sla ze opzij met mijn spade en werk koortsachtig door, ik krijg echt schik in mijn werk. Er gaat een vrij groot hol diep onder de grond, tussen de wortels van een den door, ik moet met mijn spade die wortels stuk hakken en dan voel ik aan de wildheid van de honden dat er wat gaat gebeuren, ze stoten elkaar haast omver om bij en rond me te zijn, ik blaas even uit en zeg nog lachend terwijl ik tussen ze in een stapje achteruitga: pak ze, pak
de beestjes! en op dat moment schiet er iets vaalros tussen mijn benen
| |
| |
weg, zo snel dat ik niet eens kan reageren, de honden springen me half omver maar ook zij zijn verrast en de jagers met hun zatte kloten staan het maar aan te gapen, tegen de tijd dat er een zijn geweer geschouderd heeft is dat beestje er vandoor, de pluimstaart wiebelt achter hem aan. De honden gaan hem, keffend en jankend en grommend achterna, maar hij heeft een flinke voorsprong. 't Is gadverdamme een vos! schreeuw ik boven het lawaai van de honden uit naar de kolonel. Die staat verdwaasd te gapen, naar de verdwenen vos waarschijnlijk. Heb je 't van je leven, een vos! zegt hij dan. Zullen de honden hem nog snappen, Hans? Nee, kolonel, zeg ik met een soort leedvermaak, ze snappen hem niet. Zouden er nog meer zitten, vraagt ie dan. Hoe kan ik dat gadverdamme weten, zeg ik brutaal, we moeten graven. Iedereen is nu ineens vol vuur, aan alle holen tegelijk zijn ze bezig en de andere zijn afgestopt en plots wipt er weer zo'n vaalrosse schicht naar buiten, de honden zijn er meteen bij, er ontstaat zoiets als een gevecht met allemaal lijven en vervaarlijke muilen vol tanden, je krijgt er kop noch staart aan, de dichtstbije officier wil aanleggen maar de kolonel brult: wacht! vang dat beest levend, ik wil hem als mascotte! De vos raakt los, gaat er nu ongelooflijk snel vandoor, de honden achter hem aan, de officier schiet toch, een hond rolt jenkelend in de sparrenaalden maar iets verder struikelt de vos ook, kennelijk hebben ze met tweeën tegelijk geschoten. Tegen de tijd dat we er aan komen is de hond dood. Ik heb zin om de hele bende te lijf te gaan, gadverdamme zo'n bovenste beste jachthond, de leider van de hele meute, ik kan er wel bij grienen. De vos verderop leeft nog, de honden bijten zich vast in zijn pels, maar de kolonel is er al bij, hij slaat ze met zijn zweep van de vos weg. Die wil ik als mascotte! zegt hij nog eens, de lolbroek, en naar de dooie jachthond kijkt hij gadverdamme niet eens om. Ik gooi al meteen een zak op de kop
van de vos, heb die
| |
| |
kop vast met beide handen en houd wat ik heb, het beestje kan niets meer doen, ik draag hem voor me uit naar de jeep, we stoppen hem in een grotere zak en binden die toe. Hij zal het wel overleven, zeg ik tot de kolonel, hij heeft enkel wat kruit in zijn gat gekregen. Maar ik zie toch de rode plek dwarsdoor de zak groter worden. Af en toe keft het vosje klaaglijk. Ik snoer voor alle zekerheid nog maar een touw rond zijn nek en bind dit aan de jeep vast. Ondertussen graven de anderen koortsachtig voort, ze denken allemaal dat er nog meer vossen zitten, misschien wel jongen. Daar springt er weer een uit. Hij is iets kleiner en heeft een veel donkerder pels. De honden vormen een kring rondom hem, hij kan niet ontsnappen. Als ik met zorgvuldig beschermde handen en de zak half voor mijn gezicht binnen de kring ga, springt hij ineens op me af, hij heeft vreselijk heldere ogen, ik lees daar angst en haat in en gadverdamme Jaak, geloof het of geloof het niet, het doet me wat, ik wil hem grijpen maar hij stelt zich, de haren allemaal overeind, de vier poten tesamen, hij zal springen denk ik en ik bescherm mijn gezicht, maar in plaats daarvan draait hij zich vliegensvlug om en stort zich met een luide kef te midden van de honden. Ze hebben hem met drieën tegelijk bij de keel vast en sleuren hem aan stukken als een lappenpop, van drie kanten uit slaan ze met hun koppen heen en weer en het veel kleinere vosje wordt omhoog geslingerd, nooit heb ik zoveel tanden bij elkaar gezien. Vreselijke beesten, die honden. Ze deden hun werk veel te goed, ze luisterden zelfs niet naar de kolonel toen die schreeuwde dat ze ermee moesten ophouden. Ten slotte sloeg hij op ze los met de hondenzweep en ik deed hetzelfde en toen lieten ze hun prooi los. Het prachtige vosje was enkel nog een uit elkaar gereten, bloederige pelsen dot, en de honden trokken grommend achteruit en likten het bloed van hun afhangende zwarte lippen. De kolonel stond daar te kijken met tranen
in de ogen maar dat zal wel van de
| |
| |
drank geweest zijn. En toen sloeg hij aan het vloeken, de struiken uit de grond. Ondertussen gaven we het toch nog niet op. De kolonel was er van bezeten om zo'n levend vosje te hebben. Die in de wagen ging misschien wel dood, hij moest en moest zijn mascotte hebben. Welke eenheid heeft een vos als mascotte hein? Een everzwijn jaja, maar een vos! en jij gaat die temmen Hans, hier, drink een slok. Ik grijnsde maar wat. En zo groeven we met zijn allen verder. De alcohol was nu wel uitgewerkt door het zware labeur daar in de bosgrond en we legden het hele vernuftige werk van al die vosscholen open, we vonden nog meer legers en ook de voorraadschuur en gadverdamme, geloof me of geloof me niet, Jaak, daar lagen zeker vijftien dooie kippen insen stinken dat ze deden. Die vossenfamilie was dus buiten het domein geraakt, hoe bestond het, ik had nooit iets bij die muur gemerkt, ik wist toen nog niet dat een vos soms zijn hol afdekt, gisteren heb ik het met de honden gevonden gadverdamme, het liep schuin omlaag onder de muur, onder de fundamenten door en het kwam tussen de sparren uit en alles was zorgvuldig afgedekt. En terwijl we nog druk aan het graven zijn springt er weer zo'n vosje te voorschijn, een heel jong ding. De honden worden in toom gehouden, ze staan in een kring er rond en daarachter staan de jagers, de kolonel kommandeert zijn honden met de zweep en dat vosseding draait alsmaar in een kring rond en zoekt een opening en dan wurm ik me weer tussen de honden binnenin de kring, twee officieren doen hetzelfde, we hebben alle drie een zak mee, we komen alsmaar dichterbij en op het moment dat het vosje toespringt, slaan we onze zakken naar beneden, alle drie tegelijk, we hebben hem vast en in een oogwenk zit hij gebonden en wel in een zak. Wij er mee naar de jeep waar de gekwetste zacht ligt te kreunen. En dan naar de kazerne, over die steenweg vol gaten, een hele jeep vol sterren en strepen en bovendien ook nog twee lieve beestjes, en de dooie
| |
| |
hond ook, jaja gadverdamme, en ik had er lol in om alle putten en bulten uit te zoeken, hahahaha. De kolonel gaf me opdracht om de jonge vos op te sluiten in een verlaten hondenkennel. Hij zou hem een muilband laten maken, zei hij. Ik ben anders wel benieuwd of ik dat beestje zal kunnen temmen. Gisteren al is er bij de gekwetste een veearts gekomen, die heeft hem ingespoten maar veel hoop is er niet, zei hij. Tja, en zo heb ik net als mijn vader lang gelden mijn vossejacht gehad, zei Hanske, had jij dat kunnen denken, Jaak, jij die in de tijd ook zoveel door de streek hebt gezworven, had jij kunnen denken dat daar ooit weer vossen zouden terechtkomen? Nee, zei ik, maar vossen zijn me toch liever dan die militairen van jou, Hans. Hanske keek me met zijn zwemmerige blik wat verwonderd aan. Dan schaterde hij het uit en tegelijk keken we naar de flesjes op ons tafeltje, het halve tafeltje stond vol. Haha, zei hij, we hebben er nogal wat matroos gemaakt, zie ik. Haast zoveel als eergisterenavond, na de jachtpartij, gadverdamme, hebben we toen een lol gehad. En ik was het knechtje niet meer, Jaak, o nee, ik mocht zuipen met die officieren zoveel ik maar wou. Maar vanavond zal de kolonel maar moeten wachten, die klootzak, gadverdamme. En nu moet ik toch maar terug, Jaak.
We stonden tegelijk op, allebei een beetje waggelend op de benen en toen drukte Hanske me zijn vinger tegen de borst. Weet je, Jaak, zei hij, ik heb het daar zo goed als het maar enigszins kan, het kan me gadverdamme geen stierekloot schelen dat die hele streek militair domein geworden is, geen stierekloot hahahahaha! We schoven als vanzelf naar de uitgang toe en ik trok mijn jas aan voor een spiegel die lichtelijk bewasemd was en Hanskes spiegelbeeld daar voor me leek me te zeggen: goed zo, makker, je hebt het gehaald, je bent er over heen. En al was ik dan ook zat, ik realiseerde me, dat we over vossen hadden gepraat en dat ik niet één keer had gedacht aan mijn
| |
| |
vader die nog maar pas overleden was. Ik gaf Hanske een hand en beloofde hem vanaf dat café tot in het station waar we samen naar binnen gingen, ik beloofde hem meerdere keren, dat ik hem zou komen opzoeken daar, in het domein en toen moet Hanske toch gevraagd hebben naar vader en moeder of hun zijn groeten laten doen, weet ik veel, ik herinner me dat ik zei: vader is kort geleden gestorven, maar dat hoef je je niet aan te trekken, ik trek het me ook niet meer aan... Maar toen was Hanske verdwenen. Misschien was ik hem uit het oog verloren en heeft hij helemaal niets gevraagd, hij was in ieder geval niet meer naast me en nergens meer en ik ging naar huis door wiegende straten en ongevaarlijk verkeer, ik glimlachte tegen iedereen en toen ik thuiskwam kondigde ik aan dat we, zodra ik een vrije dag had, naar het domein zouden gaan, ik had het Hanske beloofd zei ik, maar ik was vergeten hem de groeten te doen overbrengen aan Marina, je weet wel, Saskia, zei ik, Marina, daar is ie mee getrouwd en ik ben met jou getrouwd, hahahahaha, zo gaat dat in het leven. En toen ik 's anderendaags met een enorme kater beneden kwam vroeg Saskia wat dat gisteren toch geweest was met Hanske en het domein en ik zei dat ik hem gezien had en dat we er inderdaad binnenkort naartoe zouden gaan. Ik kan me voorstellen dat Saskia zowat omver viel. Het domein is sedert altijd al taboe in onze gesprekken geweest, ik was er nooit meer willen terugkeren, nooit meer. Misschien was Saskia toen al op haar hoede, vond ze mijn handelwijze vrij ongewoon vooral later op de dag, toen de kater over was en ik de kinderen herhaaldelijk deed schateren met die ‘gadverdamme’ van Hanske. Ze hadden me voorheen enkel horen vloeken als ik ergens wat te herstellen had. Maar terwijl ik nog zei dat we naar het domein zouden gaan, twijfelde ik al of het zin had naar dat verleden terug te keren. Laat de doden hun doden begraven, dacht ik herhaaldelijk, maar ik begreep niet helemaal
wat ik ermee kon
| |
| |
bedoelen. Ik maakte mezelf ten slotte wijs dat ik er terugkeerde voor Hanske en ja, óók voor Marina... En voor de spiegel, knipoogde ik weer tegen mijn spiegelbeeld en grimaste: You made it, old fellow, gadverdamme. En ik schudde mezelf de hand. Maar meteen zei ik luidop: Vader, ik ben je niet vergeten.
Willy SPILLEBEEN
(uit De Vossenjacht, een dodenboek)
|
|