De Keysers voetbalhoekproject stond rechtstreeks in verband met zijn schilderijen. Het was als schilderij gedacht.
Alle drie denken ze op hun eigengereide manier na over de essentie van het schilderij en het schilderen. Bij Raveel wordt vooral de relatie afgetast tussen het schilderij en zijn omgeving, tussen de illusie van het geschilderde en het vlak van het schilderij, tussen concrete en abstracte elementen.
Van Severens werk berust op een streven om aan de materialiteit van het schilderij een zuiver geestelijke dimensie te geven door het schilderij en het schilderen tot hun essentie te herleiden.
De Keyser van zijn kant wil de materialiteit van schilderen en schilderij doen samenvallen met subjectieve ervaringen in de natuur en in het leven. Schilderen is voor hem een angstvallig bezig zijn met verf, doek, spieraam, een inwendige spanning.
Deze drie schilders boeien me ook omdat ze moeilijk kunnen gecatalogeerd worden. Internationaal gezien vertoonde of vertoont hun werk aanrakingspunten met diverse stromingen. Maar op een vrij eigenzinnige wijze ontsnapt het er ook telkens weer aan. Binnen het raam van de internationale kunstmarkt (waarbij galerijen steeds nieuwe welafgebakende en goed presenteerbare tendensen nodig hebben) blijken ze dan ook onbruikbaar. Maar wellicht betekent dat juist hun kracht.
En hier komt het geografisch element wel even om het hoekje kijken. Misschien ligt dat afwijzen van elke uitgesproken doctrine, die twijfel aan elk eenrichtingsverkeer aan de basis van een eigengereide kunst in ons land. Ik meen dit in het verleden ook te ervaren in het werk van bvb. een Gust De Smet of een Jan Brusselmans. Ook in hun werk is er een samengaan van emotionele en cerebrale elementen, van tastbaarheid en vergeestelijking, een streven ook om naar de essentie van de dingen te gaan.
En zo ben ik, zonder het te willen, toch bezig met een