Het wydberoemde Overtoompje
(1731)–Anoniem Het wydberoemde Overtoompje– Auteursrechtvrij
[pagina 84]
| |
Voys: Van kleyne Philipje.
IK ging 'er lest Wandelen tot Vermaeck,
Daer zag ik gebeuren een aerdige zaek,
Al van twee hanen die met getier,
Twee hennetjes pikten tot haer pleyzier
Het waren twee hanen die sonder jok,
Haer eyge hennetjes hadden in 't hok,
Sy waren so hanig,
Gekampt en gespoord,
En hebben twee andere hennen bekoort.
De hennetjes waren van pluymen so net,
En waren nog noyt van hanen besmet,
Het waren pas kuykens van agtien Iaer,
De sporen wild horen die kriewelde haer.
De hanen die kraeyden al koekerekoe,
En vlogen so op de hennetjes toe,
De hennen niet bleu tuk tuk te geu,
Sy weren haer veren so wel als een kneu.
De hanen die toonden haer grote moed,
En smeten de Hennetjes onder de voet,
De hanen seer stijf hoord wat een bedrijf,
De staken de hennen met pennen in 't lijf.
Terwijl de hanen so onbedagt,
De hennen met pennen so hebben verkragt,
De hennetjes teer, al na haer begeer,
Die wipten haer kuyfjes als op ende neer.
Terwijl de hanen de hennen malkaer,
So rukten en plukten malkander in 't haer,
So kwamen terstond veel Jongens in 't rond,
Waer door de hanen en hennen opstond.
De hanen en hennen vlugten so dra,
De Iongens die liepen en riepen haer na,
't Een hennetje ziet haer sporen verliet,
Om dat sy in 't vegten so waren verspied.
| |
[pagina 85]
| |
De hanen die kwamen weer zonder Iok,
Al by haer eyge hennen in 't hok,
De hanen verschrikt die waren verklikt,
Dat sy andere hennetjes hadden gepikt.
Nu is het gekomen geheel in 't ligt,
Daer van so is 'er dit liedje gedigt,
Van 't hanen gestort en 't hennen gehort,
Ligt komen daer jonge kuykens in 't kort.
|
|