| |
| |
| |
Zakencommentaar
20/22 | stelle... Wintergroen:
De namen Waterbrandt en
Wintergroen drukken mogelijk uit dat de liefde van deze twee niet zal doven
noch verdorren, of dat zij het onmogelijke waar maken. De tegenstrijdigheid
die erin zit, onderstreept tevens de fictionaliteit van de namen. Overigens
is -brand een normaal laatste deel van mannennamen (vgl.
Gerbrand, Sibrand). De naam ‘wintergroen’ werd ook gebruikt voor planten die
het hele jaar in blad staan, zodat er ook een zinspeling bedoeld kan zijn op
de schoonheid van Joufvrouw Wintergroen die onaangetast blijft, zelfs
tijdens de oorlog en terwijl ze verkleed is als man. |
23 | Colonel Frenck:
Over Frenck is weinig bekend. Na de
slag bij Stadtlohn (6 augustus 1623) zou hij als kolonel van Brunswijk
krijgsgevangen zijn genomen (Brünink, p. 112). |
25 | Frederick Paltz-Graef vanden Rhijn:
Frederik V
(1596-1632) was keurvorst van de Palts van 1610 tot 1620 en koning van
Bohemen van 1619 tot 1620. Frederik volgde in 1610 zijn vader op als hoofd
van de Protestantse Unie (opgericht in 1608). De Boheemse Standen, sinds
1618 in opstand tegen de Habsburgers, weigerden de streng katholieke
Ferdinand II als opvolger van keizer Matthias te erkennen en kozen op 26
augustus 1619 Frederik V tot hun koning. Hij werd 4 november 1619 te Praag
gekroond. Op 8 november 1620 leed het Boheemse leger op de Witte Berg bij
Praag echter een verpletterende nederlaag. Frederik vluchtte naar Den Haag,
werd door de keizer in de rijksban gedaan en in 1621 van zijn gebied
beroofd. Pas bij de vrede van 1648 kwam het terug aan zijn zoon. (Zie ook de
Inleiding p. 39-44.) |
109/110 | so heeftse... ghestelt:
Zij die zelfdoding plegen
door verdrinking vertonen vaak de merkwaardige neiging hun kleding en/of
schoeisel bij de waterkant achter te laten. Deze gewoonte schijnt vandaag de
dag op het platteland nog wel voor te komen (Blok, p. 179). Met deze daad
wil Wintergroen de indruk wekken dat zij verdronken is. |
113 | naar Groeninghen gevaren:
Alles in de tekst wijst
erop dat Wintergroen uit Oost-Friesland afkomstig is. Ze woont dicht bij zee
(vgl. r. 109: ‘aflopende Tye’), ze vaart over Groningen naar Leeuwarden (r. 114-115) en
het plunderingsverhaal (r. 1123-1171) sluit aan bij wat bekend is over de
plundering van |
| |
| |
| Oost-Friesland door de troepen van Mansveld. |
140 | Koninck van Boheemen:
Frederik V van de Palts (zie
de aant. bij 25) |
154 | den Keyser:
Ferdinand II (1578-1637) uit het huis
van Habsburg was Duits keizer van 1619-1637. Nog tijdens het leven van de
kinderloze keizer Matthias werd hij koning van Bohemen (1617). Hier voerde
hij een onverdraagzame katholieke politiek, met als gevolg dat de
protestantse Boheemse Standen Frederik V van de Palts tot tegenkoning kozen.
Dit was het begin van de dertigjarige oorlog die aanvankelijk gunstig voor
de keizer verliep, maar tenslotte voor de Habsburgers zeer nadelig eindigde
bij de vrede van 1648. |
160 | den Beyer-Vorst van het Westen:
Hertog Maximiliaan
(1573-1652) was sinds 1623 keurvorst van Beieren. Hij was de oprichter en
leider van de Katholieke Liga (1609) en had een belangrijk aandeel in de
overwinningen op de protestantse vorsten, als gevolg waarvan hij in 1623
zowel de Opper-Palts als de eraan verbonden keurvorstelijke waardigheid
verwierf. |
161 | den Saxs van het Oosten:
Prins Johan Georg van
Saksen streed mee in dienst van de keizerlijke partij. (Zie ook de
Inleiding, p. 40-41.) |
166 | den Graef van Mansveldt:
Peter Ernst II graaf van
Mansveld (1580-1626), legeraanvoerder, was een natuurlijke, later gewettigde
zoon van graaf Peter Ernst I van Mansveld. Aanvankelijk streed hij voor de
keizer tegen de Turken in Hongarije en voor Filips III van Spanje in de
Nederlanden. In 1609 gevangen genomen liep hij naar de Protestantse Unie
over en vocht na 1610 tegen de Habsburgers. Naar Bohemen gezonden ter
ondersteuning van de opstand aldaar veroverde hij Pilsen in 1618. In 1622
trad hij in dienst van de Staten-Generaal en ontzette hij het door Spinola
belegerde Bergen op Zoom. Daarna vertrok hij naar
Oost-Friesland, waar zijn leger stad en land uitplunderde. Later trad hij in
Engelse dienst. Hij was een typische beroepsmilitair; het was hem vooral om
geld, macht en roem te doen. |
212/213 | ende is... ghekroopen:
In Wonderlicke
Avontuer lezen we dat Wintergroen, vermomd als knecht in dienst van
Zipken Bauwkens, samen in één bed slaapt met Waterbrandt die op dat moment
de gast is van deze luitenant (r. 213). Bij ons wekt dit gegeven enige
verbazing, maar in de zeventiende eeuw keek men er niet raar van op,
integendeel. Bezoekers sliepen samen met het echtpaar of moesten met een
knecht of dienstmeisje een bed delen. Dit dienstpersoneel moest bij voorkeur
van hetzelfde geslacht zijn. We kunnen echter in de zeventiende eeuw,
duidelijker dan daarvoor, een ontwikkeling waarnemen die
hoogstwaarschijnlijk verband |
| |
| |
| houdt met het sterk privatiseren
van de naaktheid en het sexuele. Een aspect hiervan is het ontstaan van een
aparte slaapkamer. Het bed dat eerst in de woonkamer stond, verdwijnt naar
een afzonderlijk vertrek. Langzamerhand verliezen de slaapkamer en het bed
hun half-openbaar karakter: ze worden aangevoeld als ‘gevarenzone’. Dit zet
zich duidelijker door in de achttiende en negentiende eeuw. Wanneer de
slaapkamer een privégebied wordt, verdwijnen hieruit de kamerknechten en
dienstmeisjes die tevoren gewoonlijk samen met hun heer of dame
overnachtten. Er komt een scheiding van bedgenoten. Een ander aspect
van deze ontwikkeling is het ontstaan van slaap kledij. Erasmus beschrijft nog hoe men zich in de Duitse herbergen uiten
aankleedde in het bijzijn van iedereen, ongeacht de sekse. Vervolgens ging
men naakt naar bed. Dit gebruik was zo algemeen dat de persoon die in de
zestiende eeuw zijn daghemd in bed aanhield, ervan verdacht werd een ziekte
of een lichamelijke misvorming te hebben. Aan de andere kant zien we in de
zestiende eeuw het ontstaan van slaap kledij voor vrouwen. Deze luxe echter
bleef beperkt tot de toonaangevende standen (Van Ussel, p. 55-59). |
250/252 | menende... naem:
Waterbrandt denkt hier, terwijl
hij de borstjes van Wintergroen betast, dat de ‘boose gheest’ hem in de
woestijn gevoerd heeft. Dit slaat op de verzoeking van Jezus in de wildernis
van Judea (Math. 4:1-11; Marc.
1:12-13; Luc. 4:1-13). Nadat Jezus
veertig dagen gevast heeft probeert de duivel hem te verleiden met alle
koninkrijken van de wereld. Jezus gaat hier natuurlijk niet op in. De duivel
heeft als belangrijkste taak het verleiden van de mens tot het kwaad. Voor
alles was de ‘vleeselike becoringhe’ van hem afkomstig. Hij kon allerlei
schijngestalten aannemen waaronder die van een beeldschone vrouw. Zo kon hij
sexuele omgang met mensen hebben. De duivel kon zelfs kinderen verwekken
door eerst in de gedaante van een vrouw het sperma van de man te bemachtigen
(succubus) en vervolgens in de gedaante van een man met dit sperma een vrouw
te bevruchten. De zo ontstane duivelskinderen waren een kwelling voor de
mensheid. Dit was Waterbrandt natuurlijk ook bekend en hij maakt gebruik van
een beproefde methode om ‘de viand uter helle’ te verjagen; hij slaat een
kruis en roept Jezus aan. |
292/294 | Jupiter... andere:
Alcmena was gehuwd met
Amphitryo. Terwijl hij in het buitenland oorlogvoerde, werd zij door
Jupiter, die de gedaante van haar echtgenoot had aangenomen, 's nachts
bezocht. Hij liet deze nacht twee- of driemaal zo lang duren als een gewone
nacht. |
415 | Monsieur Tilly:
Jean t'Serclaes, graaf de Tilly was
een Zuidnederlands veldheer (1559-1632) eerst in het Spaanse, later in het
keizerlijke leger. In het begin van de dertigjarige oorlog behaalde hij als
veldmaarschalk der Katholieke Liga een beslissende overwinning op de
protestanten op de Witte Berg (1620). De daarop volgende jaren streed hij
succesvol in |
| |
| |
| het Rijnland en in Noord-Duitsland. Tilly's
oprechte overtuiging het ware geloof te dienen bracht hem de bijnaam ‘der
Heilige im Harnisch’.
Conte de Boucquoy:
De graaf van Bucquoy was een
generaal van de legers van keizer Ferdinand van Habsburg. Hij vocht samen
met Maximiliaan van Beieren tegen Frederik V in de slag bij de Witte Berg op
8 november 1620, hoewel hij enige dagen daarvoor ernstig gewond was geraakt
(Wedgwood, p. 123-126). |
427 | al vechtende... wont:
Het zich in het vaandel
winden door de vaandrig gold als een laatste eervolle poging het hem
‘toevertrouwde symbool van eenheid en kameraadschap’ te verdedigen (Wijn, p.
370). |
475 | Moordenaer van sijn eyghen ziel:
Zelfmoord is door
de Christelijke kerk altijd streng veroordeeld. Zij heeft daarin de
Pythagoriaans-Platonische traditie gevolgd evenals de opvattingen van
kerkvader Augustinus. Het eerste houdt in dat een zelfmoordenaar zondigt
tegen het eigendomsrecht; hij mag de post niet verlaten waarop hij door God
is aangesteld. Volgens Augustinus staat zelfmoord gelijk aan moord; het
gebod ‘Gij zult niet doden’ is ook op de eigen ziel van toepassing.
Deze argumenten en denkbeelden gelden ook nog in de zeventiende eeuw.
Zelfmoord werd gezien als een serieuze misdaad. Jurist Willem de Groot,
broer van Hugo, beschouwde zelfmoord zelfs als een dubbele moord: een
moordenaar doodt slechts een ander lichaam, een zelfmoordenaar echter doodt
tevens zijn eigen ziel. Toch golden in die tijd ook verzachtende
omstandigheden, bijvoorbeeld in geval van zelfmoord door een krankzinnige
die dus ontoere keningsvatbaar is. Daar zelfmoord een halsmisdaad was,
werd de doodstraf in zijn zwaarst mogelijke vorm opgelegd, namelijk
vergezeld van verbeurdverklaring van alle bezittingen. Was de overtreder in
het bezit geweest van een gezonde geest, dan werd het lichaam op een hek
door de straten gesleept en vervolgens op de terechtstellingsplaats
publiekelijk opgehangen aan een staak. Als de rechters een zekere clementie
willen verlenen, werd het lichaam terstond begraven onder de galg of op een
plaats waar verder niemand werd begraven. In Amsterdam was er een ‘Ellendig
Kerckhof’, een plaats waar misdadigers en niet-krankzinnige zelfmoordenaars
werden begraven na hun publieke terechtstelling. Een zekere lankmoedigheid
werd betracht door de rechters als een onderzoek had uitgewezen dat de
zelfmoordenaar in een staat van krankzinnigheid had gehandeld. In een aantal
gevallen werd het de familie toegestaan het lichaam te begraven,
waarschijnlijk op een publiek kerkhof, echter uitsluitend in de avonduren,
zonder de gebruikelijke godsdienstige rituelen en zonder eerbetoon. Hierbij
speelde de maatschappelijke positie van de ‘overtreder’ een belangrijke rol,
evenals de persoonlijke invloed van diens familieleden (Blok 1976, p. 159
e.v.). |
| |
| |
498 | den Lantgraef van Tourlach:
Georg Frederik,
marktgraaf van Baden-Durlach was een toegewijd calvinist. Op zestigjarige
leeftijd bracht hij eind 1621 een leger op de been in dienst van Frederik V.
Met dat leger werd hij op 6 mei 1622 verslagen door Tilly en Cordoba, waarna
hij de strijd staakte (Wedgwood, p. 151-153). |
606 | Vorst Christiaen:
Christiaan was een jongere broer
van de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel. Op z'n achttiende jaar kreeg hij
een belangrijke functie in het bisdom van Halberstadt, maar hij voelde meer
voor oorlogvoeren, fel anti-katholiek als hij was. In de herfst van 1621
bracht hij een leger op de been in dienst van Frederik V. Na de slag bij
Höchst op 20 juni 1622 tegen Tilly en Cordoba, waarin hij een deel van zijn
leger verloor, voegde hij zich bij Mansveld om samen verder op te trekken.
Op 29 augustus 1622 raken ze bij Fleurus in slag met Cordoba en winnen.
Christiaan raakt in deze slag een arm kwijt (Brünink, p. 52-52). Op 4
oktober 1622 ontzet hij samen met Mansveld Bergen op Zoom. Daarna trekt hij
met hem naar Oost-Friesland maar gaat daar al snel weg. Uiteindelijk wordt
zijn leger op 6 augustus 1623 bij Stadtlohn vernietigend verslagen
(Wedgwood, p. 184-185). |
632 | Don Cordua:
Gonzales de Cordoba was een generaal
van het Spaanse Rijnleger die samen met Tilly tegen Mansveld en
Baden-Durlach vocht in de slag bij Wimpfen op 6 mei 1622 en tegen Brunswijk
in de slag bij Höchst aan de Main op 20 juni 1622. Op 29 augustus 1622
raakte hij bij Fleurus met Mansveld en Van Brunswijk in gevecht en werd
verslagen. Na deze veldslag voltooide hij met Tilly de onderwerping van de
Palts (Wedgwood, p. 146, 151-157). |
633/634 | Limbach van Leyden:
Over hem is niet veel bekend.
In de door Van Geelkerck uitgegeven Oorloghsmemorien
(1623) wordt hij genoemd als aanvoerder van twee regimenten van Christiaan
van Brunswijk in de slag bij Fleurus (p. 54). Ook Wassenaar noemt Limbach in
die hoedanigheid in zijn Historisch verhael uit 1623 (dl.
III, fol. 75 r). Brünink noemt Limbach nog als bevelhebber van het in
Oost-Friesland door Mansveld veroverde Ems (p. 63). |
1089/91 | dat het... saghen:
De hovelingen menen hier Venus
met haar gezelschap te zien. Hiermee worden bedoeld Venus, de godin van
schoonheid en liefde, de beeldschone Adonis, de geliefde van Venus, en haar
zoontje Cupido. Dit gevleugelde liefdesgodje schoot met zijn pijl en boog op
mensen en goden en maakte hen, wanneer hij ze raakte, hopeloos
verliefd. In de zeventiende eeuw was er veel aandacht voor de klassieke
beschaving en ook de verhalen over Cupido stonden in de belangstelling.
Aanvankelijk vertaalde en bewerkte men de oorspronkelijke verhalen |
| |
| |
| over het Venuskind; later springt men vrijer met dit gegeven
om en verzint zelf verwikkelingen rondom Cupido. ‘Men hield zich met name in
kringen rond de Leidse universiteit’, in de formulering van H. de la
Fontaine Verwey, ‘bij wijze van gezelschapsspel, bezig met het ontwerpen van
tekeningen en gedichten waarin de geest van de Alexandrijnse poëzie leek te
herleven. Het speelse minnegodje Cupido was er de held, die in alle
mogelijke rollen optrad om de lusten en lasten van de liefde in eindeloze
menigvuldigheid te verbeelden’ (Hermeneus 47, p. 86).
Vooral in de emblemataliteratuur, waarin beeld en tekst worden gecombineerd,
speelt Cupido een grote rol. De speelse manier waarop Cupido in dit verhaal
ten tonele wordt gevoerd is dus kenmerkend voor de tijd. |
|
|