WFH-Verzamelkrant. Jaargang 1
(1991)– [tijdschrift] WFH-verzamelkrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Hermans' goed gevulde portefeuille‘Mijn zoon,’ zo voorspelde zijn vader al vroeg aan zijn kennissen, ‘die staat later met lucifers op de Dam’. Toch is het met Willem Frederik Hermans best in orde gekomen. Dat konden we al vermoeden toen het Kompas der Nederlandse letterkunde (De Bezige Bij, 1947) een imponerende opsomming gaf van zijn reeds verschenen en nog te verwachten werken: WILLEM FREDERIK HERMANS Deze lijst is interessant omdat er enkele titels op voorkomen die de lezer van nu onbekend zijn. Een novellenbundel Praelogica, die ‘ter perse’ zou zijn, is nooit verschenen. Wel is in 1948 bij J.M. Meulenhoff de bundel Moedwil en misverstand uitgekomen, ongetwijfeld hetzelfde boek, maar met een andere titel. Nooit verschenen en ook nooit opgevoerd is het blijspel ‘Modelgevangenis’. Toch was het wel voltooid en de auteur had er grote verwachtingen van. In 1944 is hij het typoscript gaan aanbieden bij Cees Laseur, de directeur van Het Residentietoneel, die met zijn toenmalige vrouw, de actrice Mary Dresselhuys, woonde bij de Wolkenkrabber aan wat na de oorlog het Victorieplein zou gaan heten. Omdat Laseur niets van zich liet horen, ging Hermans maanden later - inmiddels was de hongerwinter ingevallen - informeren hoe het ermee stond. Mary Dresselhuys deed open en zei: ‘O meneer Hermans, wat jámmer, mijn man heeft het gelezen maar het is zoekgeraakt!’ Vijftien jaar later heeft Oey Tjeng Sit, de tekenaar-apotheker, hem een doorslag terugbezorgd. ‘Modelgevangenis’ gaat over een dictator die een nieuw soort gevangenis heeft uitgevonden: een | |
[pagina 22]
| |
gebouw zonder deuren, ramen of tralies, waar je toch niet uit kunt. Voor de grap nodigt hij een familielid, door hem benoemd tot minister van justitie, uit in die gevangenis plaats te nemen, om te zien of het systeem deugdelijk is. In werkelijkheid doet hij dit om ongestoord met de vrouw van die minister naar bed te kunnen. Na herlezing van de teruggevonden tekst heeft Hermans geen pogingen gedaan zijn blijspel alsnog opgevoerd of uitgegeven te krijgen. Een boek waarvan ik altijd heb betreurd dat het nooit is verschenen, is Argeloze terreur, de eerste van zijn drie oorlogsromans, geschreven in de jaren 1943-44. Geert van Oorschot was niet geïnteresseerd. Die had in Hermans nog geenszins zijn latere top-auteur herkend. Tegen Max de Jong zei Geert dat hij het verzet een veel te serieuze zaak vond om romannetjes over te schrijven. Van deze mening is hij later, zoals bekend, teruggekomen. Wel nam hij artikelen en gedichten van Hermans op in zijn veertiendaagse blad De Baanbreker dat na vijftien maanden, toen de gigantische verliezen het voortbestaan van de uitgeverij in gevaar brachten, moest worden geliquideerd. Intussen was Hermans begonnen aan zijn tweede oorlogsboek, De tranen der acacia's, waarin bepaalde elementen uit de realiteit zijn te herkennen, zoals de moord op een Joodse onderduiker waarvoor de twintigjarige Louis van Gasteren nog tijdens de oorlog tot vier jaar werd veroordeeld. In De tranen doodt ook Arthur Muttah een onderduiker, ditmaal geen Jood maar een Duitse SS'er. De rol van Louis' zuster, de actrice Josephine van Gasteren, is in het boek toebedeeld aan Arthurs halfzuster Carola. Zowel in de realiteit als in de roman wordt het lijk 's nachts in een kanaal geworpen. Ga naar voetnoot(*) Ook in Argeloze terreur waren gegevens uit de realiteit verwerkt. Hierin verschijnt, uiteraard in vermomming, de verzetsman Sape Kuiper, naar wie later een straat is genoemd in Amsterdam-West. Deze Kuiper had als lid van de verzetsgroep CS-6 (waartoe onder anderen ook Leo Frijda, Hans Katan, Bert Schierbeek en Reina Prinsen Geerligs behoorden), een tandarts doodgeschoten, van wie werd verteld dat hij ondergedoken Joodse patiënten aangaf bij de Duitsers. Toen Kuiper na de aanslag er op zijn fiets vandoor wilde, gooide een glazen- | |
[pagina 23]
| |
wasser, die dacht dat hier een fietsendief aan de haal ging, zijn ladder voor zijn wiel, zodat hij door zijn achtervolgers kon worden gegrepen. Hij is veroordeeld en ter dood gebracht. De held van het verhaal, overigens een veel vriendelijker mens dan Arthur in De tranen, heeft in het boek samen met een ander een aanslag gepleegd. Die ander is gepakt, hij niet, maar hij moet nu wel onderduiken. Hij heeft een liefdesgeschiedenis met een meisje dat werkt bij de Duitse telegrammencensuur. Zij bedriegt hem met haar Duitse chef en de indruk wordt gewekt dat zij de groep heeft verraden. De held moet vluchten en komt eerst terecht bij zijn grootmoeder, het prototype van de grootmoeder uit De tranen. De volgende dag loopt hij naar het adres van een vriend, die ook in de groep zit, om hem te waarschuwen. Juist als hij het huis nadert, verschijnen daar ook de Duitsers. Zij sommeren hem te blijven staan, maar hij loopt door en wordt aangeschoten. Hij verschuilt zich bij een hoer, die zijn wond verbindt. Daarna duikt hij onder bij de vrouw van een andere vriend, die ook gevangen zit. Het boek eindigt met de suggestie dat hij doodbloedt. Het doodbloeden is een motief dat met een opvallende frequentie terugkeert in Hermans' werk. In een nooit herdrukt gedicht ‘Ouderhuis’ uit Horror coeli snijdt de ikfiguur zijn polsen open en vlucht: Voor den trein waarmee ik reizen moet,
leg ik zelf twee roode rails van bloed.
In Conserve bloedt Onitah dood; in het titelverhaal uit de bundel Paranoia valt de held uit een raam en bloedt dood; in het verhaal ‘Emigratie’ uit Moedwil en misverstand raakt een jongeman onder de tram en bloedt dood; in De tranen krijgt de lezer de indruk dat Arthur overlijdt aan een neusbloeding en de held uit Damocles bloedt dood aan zijn schotwonden (‘Maar aan de handen van pater Beer zaten minder vingers dan Osewoudt kogelgaten in zijn lichaam had’). Zeven gevallen van doodbloeden! Behalve de naar Sape Kuiper gemodelleerde figuur is ook het meisje van de telegrammencensuur aan de realiteit ontleend. De kleine collaboratrice (uit | |
[pagina 24]
| |
het boek! De echte speelde gegevens door naar het verzet) is te zien op de laatste foto in Fotobiografie. Daar zit zij in dezelfde kamer als Hermans tien bladzijden terug. Een zeer toonbare jongedame in een gestreept mantelpak, mogelijk bij gebrek aan textiel, vervaardigd van een net gedragen herencostuum. Op haar knieën ligt een opengeslagen boek, kennelijk een dichtbundel van Focquenbroch. Op de tegenoverliggende pagina staat één regel tekst: ‘Ik werd verliefd, wat niet goed afliep. Enfin, later werd ik opnieuw verliefd.’ Achter deze gewilde nonchalance wordt veel verzwegen. Veel treurnis. Het meisje dat hij tot zoveel slechts in staat achtte, is later gestorven aan kanker. Slaan wij nu Hypnodrome op, Hermans' dichtbundel uit 1948, dan vinden wij daarin een gedicht dat nooit is voorgepubliceerd, zoals dat tegenwoordig zo fraai heet, en onbegrijpelijk genoeg ook nooit herdrukt: Suzanne
Waarom ben je niet in Brussel gestorven?
Dan had ik je begraven in St. Joost ten Noode.
De paarden zouden van de helling draven
En op mijn knieën lagen blikken bloemen,
Die men voor 16 frank per krans kan kopen.
Zij blijven jaren paars, hun takken groen en
Komen als de sneeuw smelt daadlijk boven.
Bij herlezing in 1961 had Hermans grote bezwaren tegen Argeloze terreur, vooral van stylistische aard. De tranen beschouwde hij als een rijpere versie. Best mogelijk, maar hier speelde ook iets anders mee. De auteur moet al veel vroeger tot de conclusie zijn gekomen dat hij geen boek kon publiceren waarin een vroegere geliefde geheel ten onrechte werd getekend als moffenhoer en verraadster. Er zijn wraaknemingen die te ver gaan. Zijn behoefte aan wraak moet trouwens verdrongen zijn door gevoelens van treurigheid, medelijden en - wie weet? - liefde. Argeloze terreur heeft dan ook niet, zoals De tranen, de ronde gedaan langs een hele reeks uitgevers. Wat mij in de samenvatting vooral treft, is het filmische karakter van het verhaal. Het doet denken aan Odd man out, de film van Carol Reed uit 1947 die de zwerftocht volgt van een gewonde IRA-man. | |
[pagina 25]
| |
Van de roman Cascaden en riolen (geweldige titel!) is in 1985 een gelijknamig fragment van achttien pagina's verschenen als jaarwisselingsboekje van De Bezige Bij, Surrealistisch of althans irrationeel proza, een voorloper van De god Denkbaar, Denkbaar de god. ‘Snerpende kritiek’ was de titel van een essay over de polemiek, dat in Criterium had gestaan (1945-46, 706-709). Het boek zou, vele stormen later, in 1964 worden gerealiseerd onder de titel Mandarijnen op zwavelzuur. In een interview met G.H. 's-Gravesande voor Het boek van nu, 1951-52, 199-202, kondigt Hermans zijn volgende roman aan, De souteneurs. Daaraan was hij begonnen in januari 1948, onmiddellijk na het voltooien van De tranen, maar er zijn niet meer dan twee pagina's van geschreven. Het idee was een gruwelijke echtbreukhistorie. De vrouw van een schatrijke zakenman heeft een verhouding met een jongeman. Haar man is bezig daar achter te komen. Zij doet hem het idee aan de hand die jongeman in dienst te nemen en naar Amerika te sturen. Hij gaat daar op in, maar de jongeman stuurt een vriend. Het zou een erg bloederige geschiedenis worden. Alweer bloed! Lang heeft ‘Afscheid van Canada’ op mijn lijstje gestaan, een tekst die hij had voorgelezen op een Podium-avond in Leiden, 17 mei 1954, maar die is nu opgenomen in zijn bundel De laatste roker (geen roman, zoals in Vlagtwedder Grensbode 4 stond). Zevenendertig jaar in portefeuille! Reden was dat zijn medereiziger Charles B. Timmer er al te herkenbaar in voorkomt. Toch zal Timmer (begin dit jaar overleden) in De tranen der acacia's zonder veel vreugde zichzelf en zijn vrouw hebben herkend in Oskar Ossegal en Andrea. Waarom dan met ‘Afscheid van Canada’ zolang gewacht? Het verhaal was bestemd voor de autobiografische roman Het grote medelijden. Andere fragmenten hieruit zijn te vinden in Een wonderkind of een total loss, maar het boek zelf is nooit voltooid. De titel slaat op het medelijden met zijn ouders nadat een neef, inspecteur van politie, samen met Hermans' zuster Corry op 14 mei 1940 zelfmoord had gepleegd. Maar juist deze episode kon hij niet in het boek opnemen, want die was al verwerkt in Ik heb altijd gelijk. In een interview met het Eindhovense studenten- | |
[pagina 26]
| |
blad Bourgond van 30 maart 1962 (niet in Scheppend nihilisme) vertelt Hermans over een toneelstuk dat hij wil schrijven, getiteld ‘De geheime zender’. ‘Het is geïnspireerd op een rage van enkele jaren geleden hier in het Noorden, toen iedereen een zender ging bouwen; in mijn stuk komt de hoofdpersoon ertoe door zijn milieu. Het einde zal waarschijnlijk een uitzending zijn waarbij de stroom is uitgevallen.’ Die zender is nooit in de lucht geweest. Herinneringen van een engelbewaarder, een roman uit 1971, was bedoeld als eerste deel van een trilogie, maar de volgende delen zijn nooit verschenen. Wel ontving ik, ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag, een fraai oorspronkelijk kunstwerk, een egaal blauwe gouache op karton, voorstellende een reproduktie van een schilderij van de held van deze roman, Rense Alberegt (1904-1940), Azurrense 19333,.1939. Oil on canvas 40¼' x 60'. Tate Gallery (T. 678) London. Terwijl mijn recensie van het boek niet bepaald juichend is geweest. Ik denk dat ik dit werkje, een vermakelijk commentaar op de produktie van Yves Klein in de jaren zestig, maar cadeau ga doen aan het Letterkundig Museum. Let wel: van de hier genoemde manuscripten heb ik er niet één gelezen of zelfs maar gezien. Mijn informatie ontleen ik aan mededelingen van de auteur, soms al van dertig jaar geleden, en aan enkele gedrukte bronnen, die ik zoveel mogelijk heb genoemd.
Hans van Straten
In een serie artikelen in Het Parool is Bart Middelburg uitvoerig hierop ingegaan. Hij heeft nu een boek over deze affaire in voorbereiding, evenals Adriaan Venema.
(Bovenstaande bijdrage verscheen eerder In Vlagtwedder Grensbode, eerste jaargang, nummer 7; red.) |
|