| |
| |
| |
In het spoor van de Commedia Dell'arte
Pieter Langendijk
Dat het tooneel den menschen in het bloed zit, bewijst wel het feit dat, hoe gevarieerd en bont het zich ook aan ons oog voordoet, hoeveel op- en neergang de curve van zijn bestaan ook vertoont, het steeds in laatste instantie terugvoert naar de bron. De constanten die het, nu en hier, beheerschen zijn dezelfde die het, vroeger en elders, geest en vorm gaven. Er kunnen tijden komen van zoogezegde renovatie waarin de oude idolen van hun voetstuk worden geslagen en nieuwe wetten worden ingeluid en het theater doet er zijn voordeel mee; maar de vloedgolf spoelt over en drijft af en men komt tot de bezinning dat het oude niet zoo slecht was als men wel meende, terwijl de revolutie vruchtbaar is geweest; zij voerde een hoop ballast mede die de tijd had opgehoopt, zij liet een vleugje vruchtbaar slib achter op de oude goede aarde, zij stelde duidelijk in het licht hoe deugdelijk de eeuwige normen waren. Het verwondere ons niet, want zij vinden hun oorsprong in het onsterfelijke en ten slotte onveranderlijke menschenhart.
Het is boeiend en verbazend tegelijk telkens weer den invloed te zien opduiken van het oude in het nieuwere en hoe meer men kennis maakt met de tooneelliteratuur, hoe meer men ervaart dat er eigenlijk zeer weinig nieuws is onder de zon. Wij bedoelen hier niet het steeds weer opduiken van dezelfde thema's maar ook in het nieuwste en meest frissche meesterwerk treft men de toestanden en vooral de typen aan die vroegere generaties, en niet het minst de ouden, kenden. Geen tooneelschrijver die daar buiten kan, het zou een verzetten beteekenen van de bakens die de menschelijke natuur beperken.
Pieter Langendijk nu deed geenszins een aanval op de grenzen van zijn betamelijke natuur toen hij zijn: ‘Arlequijn Actionist’ schreef. De aanleiding tot dit kluchtig blijspel was tweeërlei: vooreerst de toentertijd in West-Europa heerschende speculatiewoede, de z.g. ‘windhandel’ en ten tweede, de tusschenkomst van een vriend die een dergelijk stuk in Parijs had gezien. Langendijk schrijft trouwens bij zijn spel als ondertitel: ‘Op de wijze van het Italiaansch Tooneel’ en in zijn: ‘Aan den leezer: Dewijl ik door een mijner vrienden een handschrift bekomen heb van het spel genaamd Arlequyn Actionist, (dat door een Liefhebber te Parijs met karakters, terwijl men speelde, was afgeschreeven) met verzoek van het zelve te berijmen, heb ik de moeite op mij genomen om het te volbrengen; doch ik heb het Fransche niet stipt willen volgen, omdat de spreekwijzen en loopjes in die taal met de onze weinig
| |
| |
overeenkomst hebben. Het is derhalve geen vertaling maar een navolging. Verder hebbe ik mij vooral gewagt van op persoonen in 't bezonder te doelen, en hoop dat het zelve aangenaam aan 't gemeen, en ten nutte voor den schouwburg zal weezen. P.L.’
Zijn bedoelingen zijn dus klaar en zijn eerlijkheid onaantastbaar. Het stuk nu, dat de ‘liefhebber’ te Parijs gezien had, was wel degelijk een vertooning van de commedia dell'arte die in 1576 naar Frankrijk was overgebracht door den troep van Flaminio Scala, genoemd Flavio; door de bemoeiingen van Madame de Maintenon, die in zich zelf het mikpunt van sommige aardigheden meende te herkennen, werd het een tijdlang verboden maar onder het regentschap weer toegelaten. Daar het stuk, hoewel een éénakter, toch een betrekkelijke lengte heeft, moet het opteekenen van den tekst uit een taal, half Fransch, half Italiaansch, geïmproviseerd, dus niet steeds zeer logisch en onthaald op herhaaldelijke toejuichingen of bijvalsbetuigingen, noodzakelijkerwijze zeer fragmentarisch zijn geweest en is het aandeel van onzen Pieter toch wel iets meer dan berijmen te noemen. Merkwaardig is dat de vriend in kwestie ook de karakters bezorgde en het is dus hier vooral dat Langendijk het voetspoor van de commedia dell'arte volgt. De inhoud van het spel heeft hem voorzeker aangetrokken, rond denzelfden tijd immers schreef en vertoonde hij zijn ‘Quincampoix of de Windhandelaars’, dat op meer omslachtige wijze hetzelfde thema: nl. den windhandel, behandelt. Het moet dus eveneens als een tendenzstuk worden opgevat waarin actueele mistoestanden worden gehekeld en dat bij wijziging van omstandigheden zijn grootste aantrekkingskracht inboet en enkel historische of anecdotische waarde behoudt.
Het tooneel verbeeldt een straat te Amsterdam waarin, tegenover elkaar, de huizen van Kapitano en Arlequijn. Deze beiden ontmoeten en begroeten elkaar en Kapitano spreekt over zijn windhandelplannen: hij zal uitvaren naar het Zuiden, Scaramoes is zijn stuurman, Kolumbine kok en doctor Mezetijn scheepsbarbier; de lading zal uit papier (actiën) bestaan. Arlequijn verklaart dat hij ook over een massa papier beschikt waarmede hij een zaak wil oprichten in de buurt waar de windhandel het drukst beoefend wordt. Kapitano bestelt hem dadelijk een kist vol van zijn beste ‘proviande’. Hierop sleept Gille, knecht van Arlequijn, een pakmand buiten en brengen Scaramoes en Mezetijn het geld van Kapitano in een kist. Arlequijn somt op wat er in de pakmand heet te zitten; hij noemt hier spottenderwijs een reeks artikelen waarin de talrijke compagniën die acties uitgeven zoogezegd handelen: pijpen van Tergou, Amersfoorter tabak, koek, speelkaarten, Schiedammer spek en Weesper varkensstaarten en de gaper, opgericht in de speculatiewijk, waarvan beweerd werd dat hij geld sloeg op de wijze van het ezeltje, je weet wel! iets wat Kapitano schijnt te bevallen. Verder is er nog: kalfskop, haring, een ooievaar en een rattenval aan het eind. Ter betaling eischt Arlequijn een half pond acties, met het gewicht gemeten ‘zoo maar rompslomp door malkaar’.
| |
| |
Mezetijn kruit de proviandskist al zingend maar werpt ze om en brengt haar inhoud, windblazen en darmen, aan het licht. Kapitano ontsteekt in woede en dreigt Arlequijn en Gille in karbonaden en worst te kappen die hij zal ‘op de rooster braaden’ waarop Scaramoes nuchter aanmerkt dat hij daarvoor de omhulsels bij de hand heeft. Zij kloppen aan bij den gevluchten Arlequijn die uit het venster komt kijken, gewapend met een blaas waarmede hij slaat. De woeste dreigementen van Kapitano beantwoordt hij met spot en deze trekt met zijn kornuiten af om versterking te halen en Arlequijn en consorten te bevechten: ‘Want dees questie is niet dan door bloed te slechten!’ Marinette en Kolumbine trachten nog de reden van zijn woede te vernemen maar krijgen geen bescheid. Arlequijn verontrust zich in de meening dat Marinette, zijn vrouw, met Kolumbine mee naar zee wil. Deze laatste troost hem met de bekendmaking dat het heele opzet slechts een voorwendsel is om de acties te doen stijgen. Beide vrouwen gaan nu, ieder in haar huis, uit het venster liggen om het gebeuren dat volgt te commenteeren. De legers zijn met windblazen gewapend, Kapitano rijdt te paard en Arlequijn op een ezel, het gevolg bestaat uit tamboers, pijpers en ‘maskeraaden’. De aanvoerders richten ronkende aanspraken tot hun troepen, Arlequijn belooft papieren kronen en actiën als loon. In den strijd scharrelt Kapitano achteruit en weert Arlequijn zich dapper. ‘De strijdenden raaken al vechtende binnen’ en wij vernemen dat Kapitano overwon; Arlequijn en Gille worden gevankelijk opgeleid en Kapitano, in zwijm, gedragen. Mezetijn doet Arlequijn in een kist sluiten. Men wil Kapitano met kwakzalvermiddeltjes op de been helpen; Mezetijn gelukt er in door hem een brandende geneveractie onder den neus te houden. Hij vraagt waar Arlequijn bleef. In deze kist, zegt Scaramoes:
‘De eer komt u toe, mijn heer, door uwe dapperheid.
De veldheer wint den roem en al de lauwerbladen,
Al ziet hij maar van verre een anders heldendaaden.’
De kist wordt geopend en Arlequijn rijst op, gekleed als Mercurius. Hij houdt een preek tegen den windhandel. Kapitano gelooft in de gedaanteverandering, maar Scaramoes doet Arlequijn in een kooi zetten. Scaramoes, Arlequijn en het koor van Maskeraden voeren een wisselzang uit; hieruit blijkt dat Arlequijn zal worden gehangen maar hij geeft er niet om, gezien deze wereld van narren, joden en beunhazen, die alleen over windhandel praten, voor hem weinig aanlokkelijks bezit. Toch wil hij van Marinette afscheid nemen, hij stelt ze aan als erfgename maar zij moet met Kapitano, Scaramoes, Mezetijn en Gille - vriend en vijand dus - deelen. Om deze edelmoedigheid schenkt Kapitano hem genade, op voorwaarde dat hem zijn ontfutselde acties worden weergegeven. Nu steekt Arlequijn een eindje kaars aan en maakt den lof van het Licht. Kapitano, de speculant, wil het dadelijk voor acties koopen maar krijgt het slechts tegen klinkende munt. Hij verhandelt het
| |
| |
dadelijk verder aan Scaramoes; deze weer aan Mezetijn, telkens met opbod. Marinette werpt tusschendoor de papieren van Kapitano op het tooneel. Mezetijn ziet het eindje kaars inkorten maar zal, eer hij het wegwerpen moet, er weer een ander mee bedotten. Hij bekoort Gille, de snul, die het tegen betaling van zijn erfenisdeel in bezit krijgt. In hoogen nood werpt hij de brandende pit in de verspreide acties, die in brand vliegen, aldus dit spotbeeld van den windhandel op bevattelijke wijze voltooiend. En op de vraag van Kapitano: ‘Wat zullen wij nu doen? Want de acties zijn niets waard’, antwoordt Arlequijn met een laatsten steek op de fantastische ondernemingen van de speculatie-compagniën:
‘Wel, helpen graven in de nieuwe Stichtsche vaart!’
En zij dansen een ballet.
Zooals men merkt, indrukwekkende afmetingen heeft het stukje niet en de weergave zooals hierboven, geeft eerder nog een vergrootenden indruk van zijn omvang; maar het heeft dit voor op andere stukken van Langendijk dat het veel directer en pittiger is. Het verloopt in één trek, t.t.z. ieder van de korte tooneelen is het onmiddellijk vervolg van het voorgaande; een zekere draad van de intrige wordt niet afgebroken, terwijl er dan weer aan een tweede of derde enz. wordt voortgesponnen die allen naar de eindontknooping moeten voeren, neen, één draad recht naar het doel, zonder zorg om verwikkeling en waarschijnlijkheid, een ware harlequinade, in vloeiende taal waarvan het succes door de lazzi (het vechten met de blazen), en vooral door de menigvuldige zinspelingen op den voor onzen geest vervreemden windhandel diende te worden gemaakt.
Wat is er onder Langendijk's hand van de typen der commedia dell'arte geworden? De personenlijst van zijn stuk vermeldt:
‘Vertooners: Arlequijn, Scaramoes, Gille, Kapitano, Mezetijn, Kolumbine en Marinette; verder eenige maskeraaden tot gevolg van Arlequijn, eenige maskeraaden tot gevolg van Kapitano’. Aan te merken valt hierbij dat volgens de schikking, Scaramoes, tusschen Arlequijn en Gille en vóór Kapitano vermeld, tot het gevolg van Arlequijn schijnt te behooren, hoewel hij in dienst van Kapitano staat.
Arlequijn: Deze figuur uit de commedia dell'arte stamt af van den Sanio of Mimus cententuculus uit de spelen van het oude Rome. Hij was gekleed in veelkleurig gewaad, klein manteltje en platte schoenen, had het hoofd kaal geschoren, het gelaat niet door een masker bedekt maar soms besmeurd met roet. Hij sprak het dialect van Bergamo en muntte uit door platte grappen en lachwekkende, overdreven gezichts- en lichaamsverdraaiingen. In verschillende tijden is hij opgetreden als een slimme, spotzieke, geestige of als een smulzieke onnoozele laffe figuur. Meestal is hij de minnaar van
| |
| |
Kolombine. Hij draagt een uit gekleurde ruiten (groen, rood, geel, blauw) samengesteld nauwsluitend pak, glad haar, een zwart half masker en een lang houten zwaard of een lat. Langendijk stelt ons de figuur voor als slim, spotziek, geestig en dapper; zijn houten zwaard, waarmede hij in de commedia duchtige vegen uitdeelde, is hier, omwille van de satire op den windhandel, door een opgeblazen varkensblaas vervangen.
De figuur van Scaramouche of Scaramoes werd gecreëerd door Fiorelli, zoon van een Kapitano-speler, in de helft van de zeventiende eeuw. Zijn levensloop was zeer avontuurlijk; zijn eerlijkheid was verre van boven alle verdenking verheven. Na lang in Italië gezworven en gespeeld te hebben, verscheen hij in Frankrijk en trad er op in de door hem verzonnen figuur van Scaramouche, een mengeling van Italiaansche en Spaansche typen, tusschen Arlequijn en Kapitano in, maar het dichtst staande bij den laatste. Kostuum: geheel zwart, paarse kraag, geel lederen bandelier met langen degen of guitaar. Het gelaat bleek als Pierrot, zeer zwarte wenkbrauwen en fijne snor. Bij Langendijk is hij in dienst van Kapitano. Moedig en nuchter, laat hij zich niet door de list van Arlequijn om den tuin leiden en zet den gewaanden god Mercurius in een vogelkooi.
De Kapitano blijkt oorspronkelijk Spaansch en werd rechtstreeks of langs Italië om, in Frankrijk binnen gevoerd. Uit Spanje althans bracht hij zijn toenaam: Mattomorro d.i. ‘dooder van Mooren’ mede. Deze schijnheld die voortdurend van doorhakken spreekt is steeds laf in den grond en ontvlucht het gevaar of laat zich slaan zonder ook maar een woord van verweer; oneindige variaties zijn met het grondtype mogelijk, hij werd dan ook door verschillende spelers telkens met eigen cachet gespeeld (Kapitein Fracasse, Rodomante, enz.). Hij lijkt ons eenigszins verwant aan zijn Spaanschen broeder Don Quichote, - wiens avonturen op de bruiloft van Kamacho ook door Langendijk ten tooneele werden gevoerd - maar dan zonder den dichterlijken weemoed en de onverstoorbaarheid die den held van Cervantes onsterfelijk maken. Voor het eerst trad hij op in Frankrijk in ‘L'Illusion comique’ van Corneille. Hij draagt een aangepast kostuum, zeer tooneelmatig: sluitende rok met opgevulde borst en schouders, splitmouwen, ontzaglijken hoed met vooraan een bos wapperende pluimen, broek met splitten onder de knie, laarzen, vervaarlijke sporen, zwaard en waaienden mantel. Het gelaat, donker met zware zwarte wenkbrauwen en opstaande reuzensnor. Langendijk geeft hem, hoe weinig gelegenheid hij ook heeft, nauwkeurig weer, zoowel in zijn grootspraak als in zijn bangheid. Omwille van de satire op den windhandel stelt hij voor, Arlequijn in worsten te kappen en hij uit nog andere dreigementen die lang niet van de poes zijn. Als de strijd echter begint, trekt hij zich achteruit en wordt later bewusteloos van schrik terug op het
| |
| |
tooneel gebracht. In de gedaanteverandering van Arlequijn-Mercurius gelooft hij zonder dralen en vraagt den gewaanden god om genade.
Gille (vgl. Les Gilles de Binche). Geschapen door een speler, die Gilles le Niais heette, is het een variante van het Arlequijn-type; meestal speelt hij den knecht, soms een notarisklerk of confident. Zijn kleeding is wit als die van Pierrot, hem worden de platste aardigheden in den mond gelegd. Zijn houding is vreesachtig, doch zoodra het gevaar geweken is, overmoedig. Evenals de andere knechtenfiguren speelt hij in tal van stukken de hoofdrol en geeft er zijn naam aan. Bij Langendijk is hij de knecht van Arlequijn en komt niet op den voorgrond. Vooral door zwijgen is hij in staat zijn sufferigheid te beklemtonen en op het eind steekt hij de acties in brand door het wegwerpen van de kaarspit die hem de vingers brandt en die hij voor zijn erfdeel had gekocht!
Mezetijn werd gecreëerd door Angelo Constantini, uit een geslacht van comedianten. Hij deed zijn eerste optreden in het hotel de Bourgogne, schouwburg van de Fransche koningen, en werd door Dominique geëngageerd om hem in de Arlequijnsrol te doubleeren. Daar er bij de troep geen Scapinspeler was, legde Constantini zich op deze figuur toe waarvan hij het kostuum eleganter en geestiger maakte. Na Dominique's dood stelt hij zijn eigen type stilaan op den voorgrond ten nadeele van den Arlequijn. Mezetijn speelde voor vorsten, werd in den adel opgenomen, maar kende ook verbanning en gevangenis. Het type heeft veel verwantschap met Scapin, de boefachtige knecht. Zijn kleeding onderscheidt zich door een breede geplooide kraag en gekleurde strepen op muts en mantel. Langendijk maakt hem kornuit van Kapitano, samen met Scaramoes en noemt hem doctor, stelt hem aan als scheepsbarbier van de voorgewende zeereis. Voor acties heeft hij geen ontzag maar als zijn meester vlucht, is hij de ware aanvoerder in het gevecht.
Kolumbine: Deze vrouwenrol heeft zich geleidelijk van dame tot dienstmeid ontwikkeld; in de 17e eeuw draagt zij dan ook het kostuum waarmede zij de dochter van den Venetiaanschen koopman Pantalone of van Cassandra zou kunnen verbeelden, in de 18e eeuw is zij de bekende soubrette, ofwel in wit kleed en groene voorschoot, ofwel het overlangs gestreepte Arlequina-kleed, steeds met het aardige koket geplaatste mutsje. Als dame wordt zij het hof gemaakt door verliefde ouderlingen, o.a. den dokter, en beraamt zij met haar jeugdigen en hupschen minnaar plannen om de drijverijen van deze en van haar vader, die met hem is, te doen spaak loopen; als dienstmeid is zij de geliefde of de vrouw van Arlequijn. Steeds is zij levendig en brillant. In ‘Arlequijn Actionist’ is zij de vrouw van Kapitano terwijl Marinette de vrouw van Arlequijn heet te zijn. Stellig is hier een vergissing in het spel, te wijten aan den onbekende die Langendijk het schema en de karakters van het spel
| |
| |
bezorgde en er hoeft slechts een eenvoudige naamverwisseling te gebeuren om een verzoening met de traditie te verwezenlijken. Het uitstrooien van de acties wordt dan een echt Kolumbiniaansch gebaar.
Marinette is een vrouwenrol gespeeld door de echtgenoote van Fiorelli-Scaramouche, een van de beste actrices van zijn troep. Het is de soubrette; het type en de naam werden door Molière overgenomen.
En ziedaar de ‘Vertooners’-lijst gesloten. Zeer bekende figuren als Pantalone, Dottore, Lelio, Brighella e.a. ontbreken; daar deze echter in de dubbelhandelingen optraden, - meesters en dienaren beleefden ieder hun eigen wederwaardigheden, - komen zij in het opzet van Langendijk niet te pas. Hem was het er om te doen den windhandel te persifleeren en hij deed het met succes. Zijn stuk werd in het najaar van 1720 tienmaal in den Amsterdamschen schouwburg opgevoerd. In het bijzonder zijn hem hierbij de dienaarsfiguren te pas gekomen; daar dezen zich het best tot het verwoorden van zijn spot, in ongekuischte taal, en tot het uitvoeren van windgevechten lieten gebruiken. Alleen Kapitano hoort niet in hun midden thuis, hij is een Heer en Langendijk spreekt dat niet tegen; waardoor de parten hem door Arlequijn gespeeld aan humor winnen. Evenals Arlequijn werd hij getrouw getypeerd. Tot dieper uitbeelden van de overigen was er, gezien het begrensde bestek, geen gelegenheid. Strenge maatstaven mogen wij het stuk niet aanleggen maar als een lustige maskerade heeft het zijn verdiensten. De toespelingen zijn geestig, raak en niet gezocht, de handeling kruimig en vlot, de tooneeltjes opvallend kort en gebonden. De vechtende handlangers in hun maskerade-pakken moeten er zeer schilderachtig uitzien en het geheel tot een bont vastenavondvertoon maken. Trouwens een ruim deel van onze hedendaagsche vastenavondgebruiken zijn aan de commedia dell'arte verwant en vele typen van kostumen aan haar spelers ontleend.
Het slaan met de windblazen, - nu vervangen door papieren borstels, uitrollende papieren darmen waarin geblazen wordt - en dergelijke plaaginstrumenten, zijn aan den vastenavond verbonden. Onze vastenavondzotten vinden er nog steeds het grootste genoegen in, hun vrienden en bekenden te begroeten zonder zelf te worden herkend en zij nemen daarbij ook hun toevlucht tot stom gebarenspel of het spreken met falsetstemmen; zij fluisteren geheimzinnig onder elkaar om af te spreken hoe ieder van hen handelen zal in de volgende herberg die zij gaan bezoeken. Zijn zij geen commedia dell'artespelers in den dop en oogsten zij geen overtuigend succes bij hun publiek, dat hen naloopt als het jeugd heet en nagaapt als het bedaagd geworden is?
Dit maar om aan te toonen hoe zeer de commedia del'arte des menschen was en hoe de kennismaking met de schriften die onder
| |
| |
haar invloed zijn ontstaan, - want zelf heeft zij er immers geen, - of het beschouwen van dergelijke kunstwerken in het algemeen, een bron van genoegen uitmaken voor hem die daar zijn oude vrienden, die hem mettertijd steeds meer vertrouwd geraken, telkens terugvindt onder een nieuwe belichting, in een nieuw kostuum en met een nieuwe grimas op het gelaat, maar spelend steeds het oude Spel waarvan hun lach den ernst niet wegneemt; dat zetel en tooneel heeft in het immer heimweevolle menschelijke hart.
Arlecchino
Bibliographie: DR. C.H. PH. MEIJER: Quincampoix of de Windhandelaars en Arlequijn Actionist van Pieter Langendijk. Opnieuw uitgegeven met inleiding en aanteekeningen. W.J. Thieme, Zutphen, 1892. (Bevat uitvoerige aanteekeningen over den windhandel en den rol daarin gespeeld door Law.)
|
|