Westland. Jaargang 2
(1943-1944)– [tijdschrift] Westland–
[pagina 471]
| |
Sylva de Jonghe
| |
[pagina 472]
| |
het eiland Cipango, het huidige Japan. Hij keerde langs den zeeweg over Sumatra terug, onvermoede schatten en ongelooflijke verhalen over die verre landen met zich brengend. Meerdere koene zeevaarders voeren uit, de reeds gekende zeeën dweersend, maar ze dierven het nog niet aan het onbekende zog te tarten, dat zich aan gene zijde van de ‘kolommen van Hercules’ (de straat van Gibraltar) uitstrekte, waar de zon elken avond bloedrood in het onmetelijke zeeoppervlak verzwond. Tot plots Flavio Gioja, een burger uit Amalfi, het kompas uitvondGa naar voetnoot(1). Nu was de zeeman niet langer meer verplicht de kust in 't oog te houden en lag ook het onbekende voor hem open. Don Henriquez, infante en broeder van den Portugeeschen Koning, zag in, dat de toekomst van zijn vaderland op zee lag en dat de vijand des geloofs door verovering van Afrika's Westkust ernstig benadeeld zou worden. Deze infante met den ondernemenden geest, visionnair als geen ander, en die door de geschiedenis den bijnaam van ‘den Zeevaarder’ zou krijgen, leefde teruggetrokken in het meest woeste gedeelte van Zuid-Portugal, in de rotsen van Sao Vicente, waar hij dag en nacht aan den arbeid was, grootsche plannen smedend, die beroemde Arabische geleerden tot zich roept, met hen discussieert over nautica en aardrijkskunde, waar hij ten slotte een reeks van expedities uitrust die naar Noord-Afrika en de Afrikaansche Westkust stevenen. In 1415 bezet hij Ceuta. Hij ontdekt en bevolkt Madeira, waar hij de teelt van het suikerriet invoert. Hij beproeft zich meester te maken van de Canarische eilanden en herontdekt de Vlaamsche eilanden die hij Azoren noemt. Maar hij is er verre van te vermoeden dat daar meer naar 't Westen een eindeloos vasteland zich uitstrekt, dat nog op de beschaving en op de verbreiding van den godsdienst wacht. Ginds op den einder, denkt hij, is het einde van de wereld die Atlas op zijn schouders torst. Hij stevent terug naar Afrika, ontdekt Soedan, Sierra Leone en de Golf van Guinea. Hij onderwerpt de volksstammen langs de Afrikaansche Westkust en voert op zijn broze galeien suiker, thee, koffie, peper, dadels aan. Lissabon's handel begint ontzaglijke beteekenis te krijgen, maar Don Henriquez heeft zijn hoofddoel nog niet bereikt. Deze vijftiendeeuwsche Ziener streeft er naar een nieuwen zeeweg naar Indië te vinden, langs de kust van Afrika om en aldus de macht der Turken en der Mooren, die den Indiëhandel controleeren, te fnuiken. Maar, daar beneden Afrika ligt de ‘Zee der tempeesten’, die, naar het heet, aan gene zijde van Kaap Bojador, nog slechts een kokende onstuimige afgrond is, waarboven het afgrijselijk zonnemonster van de tropen hangt, dat het laatste greintje leven uit de menschen pompt. Men lacht met hem en het scheelt maar weinig of zijn eigen broeder begint aan zijn geestelijke vermogens te twijfelen. Maar de Infante heeft het kapitaal op zijn | |
[pagina 473]
| |
hand, want een zijner schepen heeft juist goud van uit Guinea aangevoerd. Dit geeft den doorslag aan zijn argumenten. De galeien zijn echter te klein, te broos om dergelijke oneindigheid en onstuimigheid te trotseeren. Don Henriquez werkt het plan uit van steviger en grooter schepen met platten bodem, de karveelen, te bouwen, waarmede al de groote ontdekkingen van den modernen tijd zullen ondernomen worden. Maar, Don Henriquez, die als een tweede Mozes de poorten naar het beloofde land voor zijn medeburgers ontsloot, zal het zelf nooit betreden, want in 1440 wordt zijn levensdraad plots afgesneden. Zijn streven is onderwijl evenwel voortgezet door Bartholomeus Diaz, die het Kruis van Sint-Filip op de Kaap der Tempeesten plant, die door den Koning Kaap der Goede Hoop werd geheeten. Voor de nieuwe oneindigheid die zich voor hun boeg uitstalde, aangegrepen door de geheimzinnigheid die de Indische wateren omhulde, kwam zijn bemanning in opstand, zoodat hij zich verplicht zag rechtsomkeer te maken. Toch gaf Portugal den moed niet op en zond Pedro de Corvilhao langs landwegen naar Indië, om de kusten van de Indische Zee te bestudeeren. Hij bezocht de kust van Malabar en bracht een nauwkeurige beschrijving mee van de heele kuststrook die zich in het Oosten uitstrekte. En verder bleven de schatten binnenstroomen: gember, kruidnoot, notemuscaat, kaneel van Ceylon, amber der Maldijven, sandelhout van Timor, hout van Tek en van Golor, indigo van Cambaya, kunstlinnen en zijdestoffen uit Damascus, tapijten van Perzië, goud, parels, robijnen, diamanten, bergen van specerijen, bergen van rijke houtsoorten, bergen van goud en edelsteenen. Portugal is het rijkste land ter wereld geworden. Het wordt door Pisa, Genua, Venetië, Holland benijd omdat het hen in macht, in rijkdom, in sluwheid, in koenheid, in helderziendheid is voorbijgestreefd. In 1482 ontdekt Diego Cao (Diego de Kale) de monding van den Nzadi of Congostroom. De Portugeesche kapitein voer den stroom op tot aan de monding van de Mpizo, even boven de plaats waar het huidige Matadi zich bevindt. Inscripties op de rotsen blijven tot nu toe getuigen van de roemrijke ontdekking: ‘hier landden de karveelen van Koning don Joao van Portugal. (Get.) Diego Cao, Pedro Anes, Pedro da Costa, Alvarez Pyrez, Pedro Escolar, Joas de Santiago, Antao, Joao Alvarez, Diego Pinheiro, Gonzalo Alvarez’. Volgens de geschriften van dien tijd zou Diego Cao vriendschapsen handelsbetrekkingen met de inlanders hebben aangeknoopt. In 1486 ondernam Diego Cao een tweede reis naar het land van den Nzadi, naar het koninkrijk Congo, waarvan Mgr. Cuvelier en P.J. Boon op romantische wijze de toenmalige geschiedenis hebben geschetst. Naar het heet zou de beroemde Neurenbergsche cartograaf Martinus Behaim deel uitgemaakt hebben van de expeditie. Weer werd de expeditie goed onthaald door de inlandsche bevolking die talrijk naar de aanlegplaats was gekomen om den terugkeer uit ‘Mputu’ bij te wonen van de zwarte ambassadeurs die koning | |
[pagina 474]
| |
Nzinga naar het hof van Don Joao had gestuurd. De betrekkingen tusschen Portugal en Congo werden tijdens een derde reis nog verstevigd. En nog werd er verder bestudeerd hoe Indië langs den zeeweg zou worden bereikt. In het geheim was Vasco de Gama zijn plannen ter Afrikaansche omvaart aan 't uitwerken. De ontdekkingen schenen evenwel uiterlijk op een dood punt geraakt. Dacht men nog wel aan het verkennen van nieuwe wegen die naar de grotten van Aladdin zouden voeren, waar de schatten der duizend en één nacht hen in den schoot zouden vallen zonder dat men het ‘Sezam ga open!’ zou hoeven te kennen? Maar plots komt een man de Westersche wereld op te schrikken en te verbazen en in alle zeevaartmiddens gaat een kreet op, die van ongeloovig dat hij aanvankelijk klonk, weldra uitgroeit tot een vreeselijk sarcasme dat zich verspreidt van Castilië tot Portugal, van Portugal tot Italië, van Italië tot al de Hanseatische steden van het rijkgeworden handeldrijvende Noorden, en weldra in grijnzend hoongelach over de Westersche wereld galmt. Christoffel Colombus kwam te beweren dat de wereld rond moest zijn en dat hij Indië wilde ontdekken door de ‘Mar Tenebris’ over te steken in de richting van de ondergaande zon! Colombus laat het niet bij verklaringen. Op 3 Augustus 1492 uit Palos vertrokken, bereikte hij op 12 October Guanahani (San Salvador). Hij stevende ook naar Cuba en Haïti, die hij Hispaniola noemde. Vasco de Gama verwezenlijkte eindelijk zijn plannen en trok naar Indië waar hij in 1498 Calicut, de wonderstad die later Madras zou worden geheeten, ontdekte. Tijdens zijn tweede reis ontdekte Colombus San Domingo, Guadeloupe, Jamaïca en Porto Rico, waar alle mogelijke en meestal nog ongekende producten: specerijen en houtsoorten, vruchten en metalen voor het grijpen lagen. De ontdekkingsreizen volgden elkaar op: Americo Vespuz - door een ploertenstreek - schonk zijn naam aan het Amerikaansche vasteland; Corte Real landde op Terra Nova, Cabral vond Brazilië, Magellaan omzeilde Vuurland en was de eerste om samen met een aantal Vlaamsche matrozen, de reis rondom de wereld te voltooien. Al deze ontdekkingen en reizen brachten een grooten welstand mee en waar welstand heerscht bloeien ook de kunst en de cultuur.
Rabelais was de eerste om de exotische literatuur in te luiden. In het tweede deel van zijn ‘Pantagruel’ - hoofdstuk XXIV - laat hij zijn held een reis naar het zwarte continent ondernemen, volgens een itinerarium dat, hoe zonderling het ook schijne, datgene zijn zal dat de Congo-pioniers drie eeuwen later zullen volgen. Pantagruel, na zee gekozen te hebben, bezoekt Porto Santo, Porto Madeiro, het eiland Canaria, Capo Blanco, Capo Verido, Capo | |
[pagina 475]
| |
Gambre en stevent verder over Sagres en Melli naar de Kaap de Goede Hoop, naar het koninkrijk van Melinde. De Portugees Camoës stak Rabelais den loef af met zijn nationaal epos ‘Os Luciados’ (dit is: de Lusitaniërs, zonen van Lusus, den mythischen stamvader der Portugeezen, die Bacchus op zijn tochten vergezeld zou hebben). Camoës stamde uit een adellijk geslacht van zeevaarders en had een veelbewogen leven. Toen hij de gunst der Koningin verloor, greep hij naar het zwaard en streed twee jaren in Afrika. Na allerhande avonturen belandde hij in Goa en bracht zestien jaar door op Aziatischen bodem. Verder verbleef hij nog twee jaar in Mozambique en stierf in Portugal aan de pest. ‘Os Luciados’, dat hij tijdens dit woelig bestaan schiep, kan als het epos der ontdekkingen beschouwd worden. In het middelpunt der gebeurtenissen staat de omvaart van Afrika, door Vasco de Gama, de vestiging van het Portugeesche verkeer met Indië, dank zij de bemoeiingen van Don Henriquez, de ontdekking van den ‘Zaïre’ - zooals Camoës den Nzadi- of Congostroom noemt - door Diego Cao. In epische vertellingen wordt de geschiedenis van Portugal bezongen. Ook het bewogen leven van Don Pedro, infante en zeevaarder, wiens geliefde, Ines de Castro, door den Koning werd gedood, werd hierin niet vergeten. Indien dit werk het epos der ontdekkingen kan geheeten worden, dan mag men het ook - om Humboldt na te praten - het maritieme epos bij uitstek heeten, omdat geen ander werk in zulke mate en op zulke aangrijpende wijze de majesteit van den Oceaan bezingt en schildert. Naast den grootmeester der Portugeesche literatuur, kunnen we ook den Spanjaard de Saavedra vernoemen, een in Mexico geboren tijdgenoot van Camoës, die zich door de veroveringen van Cortez liet inspireeren bij het schrijven van zijn ‘Indiaansche reiziger’; en misschien ook wel ‘Los tratos de argel’, het drama van Cervantes, waarin deze een schildering geeft van zijn ellendig bestaan te Algiers. Op een lijn met ‘Os Luciados’ kan gesteld worden het eerste werk dat over Congo werd geschreven door den Italiaan Filippo Pigafetta en dat omstreeks 1591 verscheen. De juiste titel van dit werk luidt: ‘Relatione del Reame di Congo et delle Circonvicine contrade tratta dalli Scritti et ragionamenti di Odoardo Lopez Portoghese, per Filippo Pigafetta, con dissegni vari di Geografia, di piante, d'habiti, d'animali et altro. Al moto IIIre et Rmo Monsre Antonio Migliore, Vescovo di S. Marco et Commendatore di S. Spirito. In Roma, Appresso Batolomeo Grassi’. Dit eerste verhaal over Congo, dat omzeggens de bevestiging was van Plinius' bewering: ‘Ex Africa semper aliquid novi’ dat handelde over de ontdekking, over de inboorlingen, hun zeden en gewoonten, over de planten en de dieren van het nieuw ontdekte gebied, werd geschreven naar het mondelinge verhaal dat door den Portugeeschen zeevaarder Lopez aan den Italiaanschen humanist werd gedaan. Het is een kleine plaquette van een drie-en-tachtigtal bladzijden, die de verdienste heeft het eerste ‘interview’ te zijn. | |
[pagina 476]
| |
Omstreeks vijf jaar na het verschijnen van Pigafetta's relaas van Duarte Lopez' reizen, werd reeds een Nederlandsche bewerking bezorgd door den Bruggeling Martijn Everart, bewerking die te Amsterdam verscheen onder den titel: ‘De beschryvinghe vant groot ende vermaert Coninckrijk van Congo... Ghenomen wt de schriften ende mondelicke t'samen spraecken, van Edoart Lopez Portegijs... Beschreven door Philips Pigafetta in Italiaens, ende overgheset in ons Nederlantsche spraecke: Deur Martijn Everart B. t' Amstelredam by Cornelis Claesz. Opt Water int Schrijfbroeck. By de Oude Bruggh. M.D. XCVI’. Van dit werk verschenen nog twee Nederlandsche drukken in 1650 en in 1658, een Engelsche druk in 1597, een Duitsche in hetzelfde jaar, een Latijnsche in 1598 en later nog verscheidene moderne drukken in de voornaamste talen. Naar het heet zou Daniël Defoe later den tekst van Lopez-Pigafetta hebben aangewend om zijn ‘Remarkable voyage of captain Singleton’ te schrijven. In Frankrijk zou de ontdekking van Amerika niet alleen de literatuur der humanisten maar ook den geest in 't algemeen revolutionneeren en nieuwe problemen in het leven roepen, zoo voor de theologen als voor de philosofen. Zoo zien we een reeks louter inspiratieve reisverhalen ontstaan, waaronder die van den reeds genoemden Rabelais, die zich liet inspireeren, eenerzijds door de ontdekkingsreis van den Florentijn Americo Vespuzzi en anderzijds door die van den Maloaan Jacques Cartier, die Canada veroverde; van Montaigne, die door zijn benaming van ‘kinderlijk volk’ aan de wilden gegeven, ongewild Homeros parafraseerde; van Ronsard en de andere dichters der Pleïade waarvan Jodelle en Fénelon voorzeker niet de minste zijn. Het Fransche exotische werk bij uitstek dat enkele jaren later is ontstaan, is dat van Louis Antoine de Bougainville, beroemd zeevaarder, die in de jaren 1700 zijn ‘Voyage autour du monde’ publiceerde. Wij kennen ook nog uit de XVIIIe eeuw de ‘Histoire générale des Voyages depuis le commencement du XVe siècle’, van de hand van den auteur van ‘Manon Lescaut’, abbé Prévost d'Exiles. Het is dus feitelijk maar in de 18e eeuw dat de Fransche koloniale literatuur ontstond, terwijl de Nederlandsche reeds sedert meer dan één eeuw op het bestaan van zijn koloniale geschriften kon bogen. De oudste exotische geschriften die wij in de Nederlandsche literatuur aantreffen, zijn de scheepsjournalen en reisverhalen der koene zeevaarders, die in hun ranke bootjes en met behulp van primitieve instrumenten, ter verovering togen van ongekende en geheimzinnige oceanen en ter verkenning van nog mysterieuzer kusten, waar zij de grondvesten legden van het Nederlandsche koloniale rijk. Dit was de literatuur der Nederlandsche Argonauten, die uittogen ter verovering van het Indische ‘Gulden Vlies’. Vijf jaar nadat Colombus in de Nieuwe Wereld voet aan land | |
[pagina 477]
| |
zette, wendde een Portugeesche zeevaarder, Fernao Magelhaes, den steven zuidwaarts. Wrokkig om de manier waarop de Koning van Portugal hem behandelde, had hij zich ten dienste van Spanje gesteld. In 1519 zeilde hij uit, vergezeld van een groot aantal Vlaamsche matrozen - volgens de kronijken wel een twintigtal - stak hij den Atlantischen Oceaan over, rondde het uiterste puntje van het Zuid-Amerikaansche continent, voer door de straat die sedertdien zijn naam draagt en die zelfs nog heden ten dage, en terecht, zoozeer door de zeevaarders geschuwd wordt om de geweldige stormen die daar bezuiden Vuurland hoogtij vieren. Magellaan stak verder den Stillen Oceaan over en plantte den Spaanschen standaard op de eilanden die later de Philippijnen zouden geheeten worden. Spanje had Indië bereikt door naar het Westen te varen. Portugal door den steven oostwaarts te wenden. Het gerucht over de sprookjesachtige schoonheid en weelde van deze nieuw ontdekte landen, ging als een mare om en sloeg eenieder met verbazing. Het was een voorwerp van gesprek rond iedere raadstafel en zelfs rond het kampvuur op de slagvelden. Er ontstond een betrachting om eveneens die verre landen te kennen en... te exploiteeren. Maar men had buiten den waard gerekend, hier n.l. Portugal en Spanje, die beiden het strengste geheim bewaarden over de mysterieuze wegen die naar het tooverrijk leidden. Het wantrouwen ging zelfs zoo verre dat de kapiteins die voeren op deze landen, de kaarten slechts in handen kregen wanneer de zeilen reeds ter afvaart waren uitgezet, en onder eede beloofden tegenover de bemanning de strengste geheimhouding in acht te nemen. Wat men ook deed, welke trucs beide landen ook aanwendden om de nieuwsgierigheid der andere zeevarende volken te verschalken, langer dan zestig jaar konden de Iberische landen het geheim niet verdoken houden, want plots werd de weg naar de ‘grot van Aladdin’ ontdekt. Het was de ‘meesterdief van de onbekende wereld’, Francis Drake, die in 1580 het voorbeeld van Magellaan volgde en aldus de Indische route ontdekte. Maar ook de Nederlanders waren de Spanjaarden te plat. Te dien tijde heerschte er een geweldig zeevaartverkeer tusschen Nederland en Lissabon, omdat de Nederlanders optraden als verhandelaars der door de Portugeezen aangevoerde specerijen. Inmiddels, in 1572, hadden de Nederlanders het Spaansche juk afgeschud. Dit zou noodlottig worden voor hun handel, want toen Philips in 1580 Portugal annexeerde, was het zijn eerste taak de Taag voor zijn vroegere onderdanen uit het Noorden te sluiten. De Nederlanders zagen zich dus genoodzaakt zelf den weg naar Indië te zoeken. De kans bleef niet uit, want Cornelis Houtman, die in 't geniep handel dreef met Lissabon, slaagde er in, op levensgevaar af, afschrift van de kaarten in handen te krijgen. Wel had men lont geroken van zijn duistere praktijken, en hij werd gevat. Maar, indien hij opgesloten werd dan was het slechts om zijn clandestienen handel en niet om het achterhalen van het geheim, waarvan | |
[pagina 478]
| |
men gelukkig niets vermoedde. Toen losgeld was uitbetaald, keerde hij naar zijn land terug. Toen werd de ‘Compagnie van Verre’ opgericht op zulke grootsche en romantische wijze, dat ze driekwart eeuw later de Britten zou inspireeren bij het stichten van hun ‘Compagnie van Avonturiers van Engeland’ die handel ging drijven in de Hudsonbaai. Ongeveer één eeuw nadat Vasco de Gama den weg getoond had, n.1. in 1595, voeren vier karveelen uit van Texel om Indië te gaan herontdekken. De Nederlandsche vlag woei fier op den achtersteven. Niemand minder dan de ‘kaartendief’ had de leiding der expeditie. De terugkeer van de door Houtman aangevoerde kleine vloot en de wonderlijke verhalen die hij deed, gaven het sein tot een nieuwen ‘run’ naar overzee. Handelaars maar ook avonturiers trokken in groote massa naar den ‘Oost’. Eerst beoorloogden de Hollanders de inlanders, dan de Spanjaarden en Portugeezen en, als die er niet meer waren, streden ze onderling. Hierdoor verslechtten de toestanden in den Oost in zulke mate dat ze in 1602 omzeggens ondraaglijk geworden waren en de regeering der Zeven Provinciën zich verplicht zag in te grijpen. Toen werd, om alles in orde te brengen, de ‘Oost-Indische Compagnie’ gesticht. Samen met de opkomst van deze Compagnie was ook de literatuur van de eerste bezitters, de ‘beati possidentes’ van het Gulden Vlies tot stand gekomen. Naast Cornelius Houtman, staat vooraan op de lijst der Argonauten ook de naam van Jan Huyghen van Linschoten. Aan boord der Portugeesche schepen leerde hij den weg naar Indië kennen, waar hij ettelijke jaren voor rekening van Portugal verbleef. Omstreeks 1592 keerde hij naar zijn vaderland terug, met als litteraire bagage drie pakkende reisverhalen, die de aandacht vestigden op de gebreken der Portugeesche kolonisatiemethoden. Bovendien waren zijn werken een aansporing voor de Nederlanders om de Portugeezen uit den Oost-Indischen Archipel te verdrijven en er zich te vestigen. De invloed dezer reisverhalen of itinerario's was heel groot; zij onderhielden den lust tot avontuurlijk varen naar verre gewesten. Meerdere werken in dien aard zagen het licht en waren van min of meer beteekenis. Het populairste van al waren de mémoires van Willem Ysbrantsz-Bontekoe, waarin hij van zijn tusschen 1618 en 1625 naar Oost-Indië ondernomen reizen verhaalde. Het kwam voor 't eerst van de pers in 1646 en blijft thans nog na een zestigtal herdrukken te hebben beleefd, frissche, boeiende en zelfs pakkende lectuur. Wijlen Maurits Sabbe, die een grondige literatuurkenner en hartstochtelijk bewonderaar der koloniale letteren was, verklaarde over deze reisverhalen, die trouwens op en top tot de volksliteratuur behooren: ‘zij zijn het werk van mannen van de daad met klare, nuchtere koppen, doch zonder humanistische vorming. Men vindt er noch den vorstelijken mantelplooi van Vondel's stijl; noch de | |
[pagina 479]
| |
sterk-gebouwde Tacitus-periodes van Hooft; noch de knap-logische gedrongenheid van Huygens; - maar men vindt er meer rechtstreeksche levensaanvoeling, meer echt Nederlandsche eigendommelijkheid. Men voelt er de vreugde over de ontdekking van de nieuwe werelden vol wonderen. Het legendarische Oosten van Mandeville en van Pape Jan heeft plaats gemaakt voor de Indische werkelijkheid, die ternauwernood in avontuurlijkheid voor het wonderland der fabel moeten onderdoen. Men voelt er den krachtigen polsslag van jongen durf, die alle gevaren overwint, en van de grenzenlooze dapperheid, die het hart ophaalt in gevechten ter zee en te land. Van aesthetische bekommeringen blijven die verhalen vrij, maar desondanks zijn ze frisch, onderhoudend, soms geestig en meestal zeer treffend van voorstelling.’ (Wordt vervolgd) |
|