wegneemt, dat wij met zeer verzorgd werk te doen hebben, van een onmiskenbare artisticiteit in de feillooze formuleering. Ter illustratie moge hier een der meest typische gedichten van dit bundeltje volgen, typisch namelijk voor Jonckheere's houding tegenover de feiten van vandaag:
Niet omdat 't oorlog is, is 't leven droef,
noch om 't zuur brood en maagpijn en de zweren,
noch om den vlieger, die men koel begroef,
noch om den whisky, dien ik moet ontberen.
Dat ik moet slapen als het mij verveelt
en koopen moet wat mij niet kan bekoren,
dat men op 't land mijn schoone selder steelt
en dat ik mijn rantsoenkaart heb verloren, -
ach, honger, schande, onrust, zelfs verraad,
of grooter pijn: zijn vrienden moeten derven
dit is wel droef. Maar 't allerwreedste kwaad
is dat wij, zelfs nadien, toch moeten sterven.
Albe's edele verontwaardiging is hier vervangen door een moedelooze, onverschillige berusting. Heldhaftig klinkt het niet, maar het is oprecht.
Ten slotte is daar een nieuweling in de letteren, blijkbaar een nog jong dichter, G. Devos, die in zijn bundeltje ‘Lief en Leed’ de groote thema's der lyriek aanslaat: leven en dood, twijfel en geloof, maar dat op een wijze, die eigenlijk nog een ietwat onthutsend mengsel is van naïefheid en onmacht. Niet dat zijn verzen op zichzelf zoo onbeholpen zouden zijn, integendeel: hij tracht den vorm zoo goed mogelijk te verzorgen en slaagt daar wel in. Men kan heusch niet zeggen dat zijn gedichten gebrekkig of stuntelig zijn. Maar er is toch iets te kort, dat nog op een zekere intellectueele onrijpheid schijnt te wijzen bij een geest, die voor het overige toch voor zekere groote vraagstukken niet onverschillig blijkt te wezen. Zij hebben een ietwat kinderlijk-vertrouwelijken toon, die m.i. veelal niet goed past bij den ernst van het onderwerp. Ik stel mij b.v. niet goed voor, dat iemand zijn ‘Biecht’ spreekt op den gemoedelijken, bijna sentimenteelen toon dien hij hierbij aanslaat:
Mij, schamel schaapje dat den wolf ontvlood,
liet Gij vol liefde rusten op Uw schoot:
Het troetelschaapje van den Goeden Herder.
En die naïef-vertrouwelijke toon verlaat hem zelfs niet waar hij bloemen neerlegt op het graf van een doode geliefde!
Neen, de stem van dezen dichter zal een wat mannelijker accent moeten krijgen, en zijn intellectueele capaciteiten zich moeten verrijken, vooraleer het waarlijk de moeite waard zal zijn te luisteren naar wat hij over de groote motieven, die hij aanroert, zal te zeggen hebben.
U. van de Voorde