Westland. Jaargang 2
(1943-1944)– [tijdschrift] Westland–
[pagina 419]
| |
Lode Quasters
| |
[pagina 420]
| |
die Frans Buyle in casu ten beste geeft in zijn bespreking van hoogervermeld werk in de Poëziekronijk van het Vlaamsche Land: ‘Wat (nu) de poëtische inspiratie betreft is haar oorsprong m.i. niet anders te zoeken dan in de concentratie van zintuiglijke waarnemingen der werkelijkheid, door de verbeelding hervormd, geboetseerd en aangevuld, en die slechts het gunstigste moment afwachten om tot uitspreekbaarheid te komen’. ‘Men kan het voorstellen’, vervolgt Buyle, ‘hier te doen te hebben met een condensator, waarin velerlei waarnemingen worden opgenomen tot zich een moment van oververzadiging voordoet en een ontlading plaats vindt. Oorzaak van die ontlading kan een onbelangrijke gebeurtenis of een overweldigende aandoening zijn. Beide zijn evenwel de electriseerende vonk die de inspiratie in werking stelt’. Maar dat alles is nog geen definitie van de dichtkunst. Johan Daisne heeft in het huidig Januari-nummer van Klaverdrie een interessant opstel gewijd aan dit probleem, onder den titel: Het eeuwige wonder der poëzie. Dat hij de onvindbaarheid van een goede formule voor het bepalen van het wezen der poëzie afwijst door een formule neer te schrijven, is een gebaar dat ik toejuich. Evenwel heeft ook deze formuleering mij niet kunnen bevredigen, althans niet ten volle. Inderdaad, zij is niet volledig, zooals Daisne zelf vaststelt. Zijn overwegingen nopens de gedachte, het gevoel en de muziek van een gedicht samenvattend, zegt hij: ‘Poëzie is (dus) een schoon mysterie van gedachtenrijke en gevoelvolle taalmuziek’. En met ons stelt hij vast: ‘Maar een echte bepaling van het wezen van de poëzie is dat nog niet’. Dan betoogt hij dat deze aangehaalde elementen dienen samengevoegd in ‘een intiem verband’. Het woord dat dit verband zou kunnen aanduiden is, naar hij gelooft, het woord Magie. ‘Poëzie als magie, witte magie (wit, in tegenstelling tot de “zwarte kunst” van vroeger heksenmeesters), witte magie van het woord’. Ik begrijp wel Daisne's bedoelingen maar ik duizel toch bij deze raadselachtige witheid van de tooverkracht en ik tast al even hulpeloos in het duister bij die zwarte kunst en die vroegere heksenmeesters. Witte magie van het woord: neen, dit duister adjectief, hoe wit het ook moge zijn, weigert halsstarrig tot mij te spreken. Het ding nog daargelaten, blijf ik even ver staan met mijn formule. Ik had verwacht dat Johan Daisne thans zijn formuleering zou hernemen en volledigen met dit witte magie-woord. Maar hij laat mij doodgewoon in den steek en wanneer hij verder a.h.w. met een resolute streek van de pen plots met een gansch andere bepaling komt opduiken, verlies ik het hoofd: | |
[pagina 421]
| |
‘Het wezen van de poëzie?’, roept hij uit: ‘Ja, ik geloof zeker dat het dàt is: Wittekunst, magie van het woord’. Zeg nu aan een leek die u vraagt wat eigenlijk een gedicht is of wat onder poëzie moet verstaan worden, wat volgt: ‘Een gedicht is poëzie; en poëzie is een schoon mysterie van gedachtenrijke en gevoelvolle taalmuziek. Maar dit is onvolledig, er moet nog één woord bij: magie. Witte magie van het woord. Ja, ik geloof dat het wezen van de poëzie wittekunst is, magie van het woord.’ En het verbaasde individu zal beteekenisvol een vinger plaatsen op dat gedeelte van het hoofd waar de hersens plegen te liggen. Nochtans acht ik het noodzakelijk dat in laatste instantie de dichters zelve zouden kunnen bepalen wat een gedicht is, of beter gezegd: wanneer een stuk dat wij gewoon zijn een gedicht te noemen dezen naam waardig is; evengoed moet een dichter zonder aarzelen kunnen verklaren wat poëzie is en wie eigenlijk een dichter mag heeten. Wij kunnen dezen anderen Steen der Wijzen niet blijven zoeken. Evengoed als de catechismus antwoordt op de vragen wat God en wat het huwelijk is, moeten dichters op den man af kunnen zeggen wat dichtkunst is. Een geijkte, algemeen aanvaardbare formule moet er zijn; beknopt maar volledig zooals sommige definities van de dingen in b.v. een woordenboek. Sommige, zeg ik, want met de bepaling van het Modern Woordenboek als zou een gedicht een stuk zijn in dichtmaat of dichterlijken stijl opgesteld, zal zich niemand vertrouwder voelen met het wezen der poëzie. Ik heb geglimlacht om de raakheid waarmede mijn woordenboek de bondige definitie van den dichter neerschrijft: Hij is een dichter die goede verzen schrijft. Maar dan blijft de vraag: wat zijn goede verzen? Ik heb dan maar zelf een formule samengesteld. Hoewel sterk aanleunend bij Daisne's definitie en voor wat de verklaring der poëtische inspiratie betreft, geheel bij Buyle, ben ik overtuigd dat mijn bepaling juist is en volledig, eenvoudig en dus duidelijk. Natuurlijk verwacht ik reactie. Meer, ik heb haar willen uitlokken. Mocht ik de poppen aan het dansen hebben gebracht, dan is mijn heiligste verwachting in vervulling gegaan. Want voor alles wensch ik dat dit immer acuut probleem voorgoed worde opgelost. Zelfs acht ik het geenszins uitgesloten, - wie kan zich op àlbelezenheid beroemen? - dat hier of daar en wellicht uit een ander land toch een bestaande afdoende formule wordt opgediept... En wie, in het ander geval, motiveeren kan dat mijn formule onjuist is of onvolledig, zal ondervinden dat ik de eerste zal zijn om mijn dwaling te erkennen. Maar dat hij dan in 's hemels-naam voor den dag kome met de formule, die wij niet langer kunnen missen omdat het nu eenmaal tijd is dat tenminste de dichter zelve weten zou wat poëzie is en welke normen hij dient in acht te nemen om, zooals het woordenboek uitdrukt, goede verzen te schrijven; eigenlijk is dit | |
[pagina 422]
| |
laatste een pleonasme: want een gedicht dat niet goed is, betoogde Reimond Herreman reeds vóór mij op één dier roemrijke ‘Dagen der Poëzie’-zaliger, is geen gedicht en evenmin een ondicht want dat bestaat niet: hoogstens kan zooiets slecht proza zijn. Wat er ook van zij, niemand probeere nog mij diets te maken dat het begrip poëzie met een formule niet zou te omvatten zijn, want dat is gewoon larie. Hier volgen dan de 5 bijzonderste vragen welke ons in quaestie kunnen gesteld worden, vergezeld van het hun passende antwoord: | |
1. - Wat is een Gedicht?Een vers of een gedicht is een meestal strofisch en in ongekunstelde rijmen rhythmisch samengebald, organisch stuk, sterk persoonlijk, waarvan gedachte, gevoel en geluid, beeld- en kleurrijk harmoniseeren en dat, trefzeker en geheel voldragen, geschreven is met onverzettelijke noodzaak onder den drang der poëtische inspiratie, deze oververzadigde gesteldheid van den dichter waarin de concentratie van door hem gevoede en hervormde, zintuiglijke realiteitswaarnemingen, dringt tot de uitspreekbaarheid, en zonder dewelken een stuk nimmer zal behooren tot dit woordtoover-mysterie: poëzie, van dit alles de eindsom. | |
2. - Wat is Poëzie?Poëzie of dichtkunst is het woordtoover-mysterie dat wij terugvinden in een vers of een gedicht, dit meestal strofisch en in ongekunstelde rijmen rhythmisch samengebald organisch stuk, sterk persoonlijk, waarvan gedachte, gevoel en geluid, beeld- en kleurrijk harmoniseeren en dat, trefzeker en geheel voldragen, geschreven is met onverzettelijke noodzaak onder den drang der poëtische inspiratie: deze oververzadigde gesteldheid van den dichter waarin de concentratie van door hem gevoede en hervormde, zintuiglijke realiteitswaarnemingen, dringt tot de uitspreekbaarheid, en zonder dewelken een stuk nimmer zal uitgroeien tot poëzie, van dit alles de eindsom. | |
3. - Wat is een Dichter?De poëet of de dichter is een in de geboorte begenadigd individu, wien het gegeven is eenmaal poëzie te schrijven. | |
4. - Wat is poëtische Inspiratie?De poëtische inspiratie of bezieling is de oververzadigde gesteldheid van den dichter waarin de concentratie van door hem gevoede en hervormde, zintuiglijke realiteitswaarnemingen, dringt tot de uitspreekbaarheid in den vorm van een vers of gedicht, en dit tengevolge van een hevige aandoening of ook wel als reactie op een niet noodzakelijk omvangrijke gebeurtenis. | |
[pagina 423]
| |
5. - Wat verstaat gij onder poëtisch Rhythme?Het poëtisch rhythme of de versmaat, vormleiding en ruggegraatGa naar voetnoot(*) van een gedicht, is zijn over accentuatie en punctuatie gecadanseerde gang, die de bewegingen uitdrukt van 's dichters emotie, onder welke a.h.w. zijn eigen bloedslag moet worden gehoord. |