Westland. Jaargang 2(1943-1944)– [tijdschrift] Westland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 209] [p. 209] Otto Manninen De zwanen Op het fel-glinsterend water dat zij nauwelijks schenen aan te raken gleden zij, toen de morgen rood begon en het meer-ontwaken. Met een nek, die trotsch zich boog naar het spiegelend vlak van den stroom speelden zij in de zonnestralen en gleden voorbij als in droom. Soms slechts op een lentedag weergalmde een jubelzang (gelijk het vurig geluk dat zij kenden) die om de oevers lang en klaar klonk als klokken van een vergeten eenzame kapel, wier tonen de echo snel drijft naar het rotsige strand. Zij gleden bevallig en zacht in een rij op het blauwe meer, lijk waterlelies blinkend gerezen uit het bad omneer. Helaas, de zomer ging voorbij en zij repten de wieken toen, als bloemen op water bleef slechts een schitterend zomer-visioen. O de vlucht naar de zonnelanden van die blanke dieren op het groot en blauw meer, nu de oevers vergelen die de naherfst kil omsloot. (Bewerkt door Remy de Muynck.) Vorige Volgende