vroeg bedeesd: ‘Patchemo?’ (Waarom?) Waarom blijven de Germanski’s niet hier?’ De baardige boeren en de struische vrouwen met hun fladderende, witte kopdoeken drumden stil alsof ze steun zochten rond den Duitschen man. ‘Starost, onze soldaten hebben het bolsjewisme verzwakt en als gijlie weggetrokken zijt zullen ze de huizen, de schuren en de velden verwoesten, zoodat de bolsjewisten niet meer dan een dood land vinden. Een uitgebrand land waarin ze omkomen van dorst en honger. Maar gijlie zult vrije boeren zijn.’
De boeren rolden zwijgend hun Machorkasigaretten tot de Starost plots ‘Prawda’ (Waarheid) zei en de overigen als een echo ‘Prawda’ antwoordden. Terwijl de auto in een stofwolk verdween togen ze terug aan den arbeid want het duistere ‘Patchemo’ dat gisteren nog als een dreigende onweerswolk over hun hoofden hing was nu opgeklaard en boer Klimowa riep naar Jale dat hij in zijn nieuwe hofstede een sofa moest hebben gelijk de stadsmenschen uit Poltawa.
Wassili, die in regelmatig tempo de bussels koren op de kar stak, liet plots zijn stevige armen zinken en luisterde gespannen naar het Oosten. In de verte dommelde het onophoudend alsof zware wagens over een hobbeligen kassei dokkerden. Donderen was het niet want in de hooge, staalblauwe lucht dreigde geen dondertoren. Natascha, de vrouw van boer Klimowa, die boven op de kar de bussels opstapelde, wreef met een tip van haar kopdoek het zweet uit het aangezicht en zuchtte treurig: ‘Zoina ne karecho’ (De oorlog is niet goed). Ze begrepen plots dat de oorlogsorkaan die reeds eenmaal over hen heengeraasd was weer dreigde, en verbeten zwoegden ze verder terwijl het ‘land waar nooit nog oorlog komen kan’ als een vaag verlangen voor hun oogen schemerde.
De nacht dekte reeds de velden toe toen de laatste wagens naar huis schokten en de boeren, die bij het pinkende oliepitje van den Starost de koppen bij mekaar gestoken hadden, besloten nog harder te zwoegen zoodat de oogst twee dagen vóór het oogstdankfeest uit de voeten was.
In het Oosten kroop de bleeke morgenlucht door den donkeren hemel en de gloeiende zonnebal, die achter den windmolen oprees, stak de wolken in brand. Het was ‘Prasnik’ vandaag, maar Wassili, die op den beddekant te dubben zat, had geen oog voor den feestelijken morgen. Hij keek star naar het houten bakje dat met twee koorden aan de zoldering vastgemaakt was: het wiegske van de kleine Sjoera die nu dagen lang in een deken gewikkeld op den schokkenden wagen moest liggen.
Gisteren hadden de wagens van den gebiedsleider het verkochte graan afgehaald, maar de vooravond van het oogstdankfeest was deze maal gansch stil verloopen, zonder tokkelende balalaika's, zonder glazen wodka en krokante meelkoeken. Boer Tscheftschow had