| |
Boekbesprekingen
Marc Eemans: De vroeg-Nederlandsche Schilderkunst. - (De Phalanx, Brussel).
Een klein, maar niettemin zeer volledig boek over de ‘Vroeg-Nederlandsche Schilderkunst’ mag de, in de ‘Phalanx’ verschenen studie van Marc Eemans heeten. Het bevat namelijk een zeer volledig overzicht van de nog heden bestaan kunstwerken uit de XVe eeuw.
In het kapittel, aan het ‘Domein van de Vlaamsche Kunst’ gewijd, omschrijft zeer duidelijk de schrijver, wat men in de wetenschappelijke wereld onder de benaming ‘Vlaamsch’ verstaat. Het is de bijzondere verdienste van Eemans, eens den nadruk daarop te hebben gelegd. Daaronder moet men namelijk niet enkel verstaan de kunst in het graafschap Vlaanderen ontstaan, maar ook àl wat in de invloedsfeer van deze zoo geweldige bron van cultuur is gegroeid.
Vervolgens bestudeert Eemans de kunst in de vroegste eeuwen. Het probleem van de wonderbare vlucht van onze laat-Gothische schilderkunst, welke de wereld veroverde, is bij lange nog niet opgelost. Tot nog toe heeft men nog te eenzijdig de miniatuurkunst als basis van de latere paneelkunst beschouwd. Maar talrijke argu- | |
| |
menten pleiten er voor, dat ook de monumentaalkunst: muurschildering, wandtapijten- en beeldhouwkunst niet onbetuigd waren in de ontwikkeling van de paneelkunst, waaraan én een van Eyck, én een Roger van der Weyden, én een Hugo van der Goes, om Memling niet te vergeten, een zoo groote vlucht hebben gegeven. Eemans wijdt dan ook een kapittel aan de vroege wandschildering, en geeft een tamelijk volledig beeld, van hetgeen er nog voorhanden is op dat gebied in onze gewesten. Uit den aard der zaak, - want deze muurschilderingen hebben veel geleden door de weergesteltenis -, is het nog zeer moeilijk in deze gewrochten een specifiek Vlaamsch karakter te ontdekken. Het tamelijk goed bewaarde ‘Laatste Avondmaal’ in de Bijloke te Gent, schijnt er evenwel op te wijzen, - al ware het slechts door het streven om aan iederen apostel een andere uitdrukking te geven -, dat de algemeene stijl in een algemeene hoog-Gothische richting evolueert.
Nog overtuigend is de thans verdwenen fries van de Leugemette te Gent (waarvan wij een decalqué bezitten), en alwaar men een heel leger Vlaamsche gemeentenaren ontwaart, in volle wapenrusting.
Eemans bespreekt in een volgend kapittel, de pre-Eyckiaansche paneelschilderkunst. Bijzonder boeiend is dat gedeelte gewijd aan de expansie onzer kunst in Frankrijk. Want vaak werden onze reeds befaamde kunstenaars, aan het Fransche Hof beroepen, waar ze door de eeuwen heen steeds zeer gewaardeerd werden. Dat hun kunst reeds in de vroegste tijden een sterk uitgesproken specifiek Vlaamsch karakter zal vertoond hebben ligt voor de hand, want anders zou het niet noodig geweest zijn vreemdelingen in Frankrijk te beroepen. Reeds in de XIIe eeuw beschikten de Vlamingen te Parijs over een pand op de Pont-Neuf, waar ze hun kunstgewrochten konden uitstallen en verkoopen, wat bewijst hoe hoog deze werden gewaardeerd. Maar wat ons nog meer verwonderen moet, is het feit dat ook onze monumentaal-kunstenaars in den vreemde zeer geprezen werden, wat Eemans uitvoerig bewijst, zonder zijn argumentatie te moeten staven met voorbeelden uit de meer gekende XVIe en XVIIe eeuw. Want in dit tijdperk trokken inderdaad drommen Nederlandsche kunstenaars naar Zuid-Duitschland en Italië om er ‘op het nat’ (all fresco), de muren van paleizen en kerken te gaan opluisteren. De groote verdienste van Eemans is dan ook, die gewrochten terug bij ons Vlaamsch patrimonium te hebben gebracht welke onder ‘Fransch paviljoen’ gerangschikt waren. Men vergeet ook vaak dat in deze vroege tijden, het Rijk der Franken, of Vlamingen, zich tot bij Parijs uitstrekte. Om deze reden heeft dan ook Eemans overmaat van gelijk, wanneer hij schrijft ‘dat een germaansche geschiedenis van Frankrijk’ nog moet geschreven worden.
Een verder kapittel is gewijd aan de talrijke kunstenaars uit de XIIIe en XIVe eeuw, waarvan wij slechts den naam door archiefstukken kennen.
| |
| |
Kortom, het boekje van Eemans bevat een synthesis van al de problemen die nog moeten worden opgelost, om tot een klaar besef te komen van de nog zoo mysterieuze voorgeschiedenis van onze Vlaamsche kunst. Het was dan ook een groote verdienste deze synthese in een zoo keurige als duidelijke taal, aan het gecultiveerd publiek te hebben voorgelegd. Het geheel dient natuurlijk aangevuld door de geschiedenis van onze kunst in hetzelfde tijdperk in Noord-Nederland. Daar de tijdsomstandigheden zich moeilijk daartoe leenen, twijfelen wij er niet aan, of Eemans zal ons later een even zoo keurige samenvatting van de vroeg-Noord-Nederlandsche kunst leveren.
Dr. Juliane Gabriels
| |
E.R. Mansson: ‘Sprookjes uit het Hooge Noorden’. Vertaald door Jozef Simons en Em. De Deyne. (Pro Arte, Diest).
Het is een feit, dat het sprookje van den lezer een ontvankelijk en zuiver gemoed vergt. Het sprookje dient de schoonheid op het plan van den onbeperkten lof van het goede. Waar de literatuur uit het dagelijksche leven den strijd van den mensch schildert in een wisselgang van kwaad en goed, primeert niet altijd deze laatste eigenschap, omdat in het leven de schakeeringen tusschen goed en kwaad, liefde en haat niet altoos scherp naast elkaar staan. Hierop heeft het sprookje vóór, dat het onstaat uit den geest van een schrijver, die alleen de lage handelingen aan de kaak stelt om het eerlijke te doen zegevieren, onafgezien van een vermenging dezer beide elementen.
Door deze eigenschap is het sprookje de aangewezen kinderlektuur, doch brengt met zijn fantasie in het teeken van den zege van het goede en de primaire voorstelling van het booze, tevens den volwassene onder een speciale bekoring. Verwijzen wij slechts naar de onsterfelijkheid van Andersen's werk, waarvan een latere lezing ons meermaals verrassend klare inzichten geeft van de diepere levenskrachten, die wij als kinderen niet konden aanvoelen.
Opvallend bij de sprookjes van E.R. Mansson is de ongelijkheid der verbeelding. Vijftien verhaaltjes bevat het boek, waaronder verschillende zeer lezenswaardig, doch andere onder de middelmaat zijn. Duidelijk merkbaar is, hoe bijna elk verhaaltje te haastig naar het einde loopt. Niet dat in dit genre een bepaalde lengte vereischt wordt, doch het gebeuren eischt een voldoende ontwikkeling.
Best zijn deze sprookjes waarin het gebruikelijk huwelijk met prins of prinses niet voorkomt. De wijze die de auteur dan aanwendt is meer in overeenstemming met zijn talent, o.a. in ‘Van den prins die niet eten wilde’, ‘Van den koning die een bezigheid zocht’, ‘Het liniaal’ en ‘Hebt gij wel zuiver meel in uw zak?’.
De schrijver van ‘Sprookjes uit het Hooge Noorden’ mist nog in zekere mate het vermogen om door het scheppen van een poëtische atmosfeer, zijn sprookjes dieper in het geestelijk leven van zijn
| |
| |
lezers te doen doordringen. Daardoor zijn zij in hoofdzaak geschikt voor jongere lezers. Hij heeft uitstekende vertalers gevonden; alleen wenschen we hun in de toekomst meer sukses met den goeden smaak van de uitgeverij inzake ontwerp en uitvoering van omslag en illustratie.
Frans Swerfgeest
| |
A. de Poortere: Kathelijntje. (N.V. Van Ditmar, Antwerpen).
Met het meest jaloersche respect voor het vaderschap en zijn vreugdevolle fierheid, is het me niet mogelijk dit boekje over de geboorte en prilste levensdagen van een eerste kindje, ernstig op te nemen. Daartoe is het werkelijk te kinderachtig stuntelig, te hopeloos flauw en onbenullig. Naar den toonaard, - Vaken, Moeken, en kindjes koopen - zou men het allicht bij de vertelsels voor zeer kleine kinderen classeeren, ware het niet, dat de weeïg sentimenteele huiselijkheid er afdruipt, en dat er te weinig in gebeurt om een kinderverbeelding te boeien. Slotsom: A. De Poortere schreef de geschiedenis van zijn vaderschap uitsluitend voor persoonlijke genoegdoening, wat zijn recht is. De groote onverantwoordelijke in heel deze onderneming, is de uitgever die dergelijk proza op den geen kwaad vermoedenden lezer loslaat, tot overmaat van ramp dan nog ‘verlucht’ met krabbels van Prosper de Troyer, die blijkbaar de kwaliteit van zijn penteekeningen aan deze van den tekst heeft willen aanpassen. Waarin hij volkomen is geslaagd.
B.R.
| |
Pierre Muller: New-York-San Francisco, heen en terug. (De lage Landen, Brussel).
Deze ‘Episoden uit het Trampleven om 1900’, hoewel zonder literaire verdiensten, zelfs zonder vermogen om den lezer sterk te boeien, zijn als document niet onaardig, omdat ze den leek een uitstekend idee geven van het Amerikaansche leven bij den aanvang onzer eeuw, met zijn scherpe tegenstellingen tusschen brutale primitiviteit en reeds ver gevorderde mechanisatie. De schrijver is een Nederlander die uit zwerflust, als zeventienjarige knaap, in 1900 naar de nieuwe wereld trekt, en daar gedurende een paar jaren als tramp, d.w.z. als blinde passagier in en onder goederenwagens de States rondzwerft, waarbij hij op de meest verscheiden manieren - als boerenarbeider, liedjeszanger, dansmeester, dienstmeisje, haringverkooper, huishoudster, letterzetter, steenkapper, leeuwentemmer, filmoperateur, bell boy enz. - aan den kost komt. Al deze avonturen worden op zeer gelijkmatigen toon verhaald, staan voor den verteller alle op hetzelfde plan der verre herinnering; de emotie der zelfbeleving is er uit verdwenen. Een typisch voorbeeld: Wanneer een jongen van dien leeftijd, een verhouding krijgt met een buikdanseres, mag men allicht aannemen, dat zulks wel eenige psychische schommelingen teweeg brengt. Ziehier het eenige spoor
| |
| |
dat hiervan in het relaas is terug te vinden: ‘Zoo'n lenige en daarbij hartstochtelijke vrouw tot maîtresse te hebben, had wel zijn bekoringen, maar het genoegen werd grootendeels vergald door de ongewenschte tusschenkomst van luizen’... Ik kies opzettelijk dit voorbeeld omdat het van moreele orde is, en normaliter een dieperen indruk zou moeten nalaten. Dat zulks niet het geval is, ook niet met de andere gebeurtenissen, ontneemt aan dit relaas elk menschelijk accent. Wie het echter uitsluitend als document beschouwt om de louter materialistisch-gerichte Amerikaansche mentaliteit te leeren kennen kan er een bescheiden genoegen aan beleven.
B.R.
| |
Marcel de Ceulener: Het Geheim van de Groendreef. (De lage Landen, Brussel).
Een Vlaamsche speurdersroman van een journalist, die hiermee als romanschrijver debuteert, en met één slag de sympathie wint van het publiek, dat waarlijk was gaan gelooven dat het genre voor de Vlamingen taboe was. De Ceulener heeft blijkbaar zijn boek met reëele gegevens uit de wereld van de misdaad en het gerecht opgebouwd, doch heeft genoeg fantasie om het boven het peil der reportage uit te tillen. ‘Het Geheim van de Groendreef’ heeft alle kwaliteiten van den goeden speurders-roman: het verhaal is boeiend, vol verrassingen en sluit met een onverwachte ontknooping; het is levendig in de teekening van personages, milieus en situaties, innemend van toon en vlot geschreven; de held en de heldin veroveren haast onmerkbaar onze sympathie, zonder nochtans overdreven heldhaftig of deugdzaam te zijn, terwijl de tegenpartij evenmin al te monsterachtig wordt afgeschilderd. Daarbij wordt de waarachtigheid geen geweld aangedaan, zoodat het verloop van den roman nergens door ongeloofwaardigheid een deuk krijgt. Men moet hier geen literatuur zoeken, daarvoor is het verhaal te glad geschreven, maar wie ontspanningslectuur wenscht, wordt door ‘Het Geheim van den Groendreef’ uitstekend gediend.
B.R.
| |
Brandt-Evers: ‘Teufel! Terror! Tränen!’ (Falken-Verlag, Hamburg).
De onbetwiste Sowjet-heerschappij over de kleine Baltische randstaten duurde 372 dagen. Op 14 Juni 1940 maakte Rusland handig gebruik van den Duitschen opmarsch in het Westen om deze staatjes in te palmen, tot het zelf aangegrepen, op 22 Juni van het volgende jaar zich verplicht zag deze gebieden, overhaast te ontruimen.
Hoeveel slachtoffers er juist tijdens dit jaar schrikbewind in deze vroeger zoo vreedzame landjes werden gemaakt, zal wel nooit volledig kunnen worden vastgesteld, hoogstens min of meer nauwkeurig worden benaderd. Massagraven als deze van Katyn en Winitza zijn geen unicum in de praktijk van de G.P.Oe!
| |
| |
Het onderhavige werkje van Brandt-Evers, schildert zoo trouw mogelijk het volksvernietigend optreden van de Sowjets in Litauen. Het benuttigde materiaal werd geleverd door het ‘Litauwsch Studiecentrum voor Onderzoek van Bolsjewisme en Jodendom’. Dit bureau, heeft met wetenschappelijke nauwgezetheid de verschillende feiten onderzocht, welke zich in dit terreurjaar in Litauen hebben voorgedaan. De Litauwsche volkswelvaart, maakte secuur de lijsten op der verdwenenen en zorgde voor de naastbestaanden. Ieder die iets meer weten wil over het optreden der Sowjets in de door hen bezette gebieden, leze dit welsprekend document.
M. van Meensel
| |
L. Lambillon: Introduction à la Généalogie. In de reeks ‘La roue solaire’ (P. Truyts, Antwerpen).
In het woord vooraf kenschetst de samensteller van deze brochure, het werkelijke doel der genealogie (Sibbekunde) nl. het onderzoek naar de bloedsverbondenheid, ten overstaan der verkeerde opvatting waar het onderzoek naar de afstamming enkel de ijdelheid van een familie diende.
Daarna volgt een zakelijke opsomming der genealogische bronnen, een korte bespreking der grafische voorstellingsmethoden en een uiteenzetting over de voorouderstafel (table des ascendants), de nazatentafel (table des descendants), en het parenteel (table de la parenté).
Het geheel kan niet bevredigen door zijn beknoptheid, temeer daar er ten slotte weinig praktische wenken worden gegeven, die het individueel onderzoek naar de afstamming kunnen leiden.
Een volgende uitgave, in deze reeks, kan wellicht het praktische onderzoek behandelen.
A. Pauwels
| |
Julien Gilson: L’Industrie Armurière Liègeoise. 2e nummer uit de reeks ‘La roue solaire.’ (P. Truyts, Antwerpen).
Deze brochure geeft een kort historisch overzicht van de ontwikkeling der Luiksche wapennijverheid en de beschrijving van haar inrichting.
Hoofdstuk II handelt over de gunstige omstandigheden, die het ontstaan en den groei der wapennijverheid in het Luiksche hebben beinvloed.
De volgende hoofdstukjes geven enkele statistische gegevens, waardoor de ontwikkeling meer in beeld wordt gebracht.
Het geheel is dokumentair.
Met genoegen zien we de nieuwe uitgaven van ‘La Roue Solaire’ tegemoet
A. Pauwels
|
|