Westland. Jaargang 1
(1942-1943)– [tijdschrift] Westland–
[pagina 802]
| |
Vlaamsche LetterenTwee WereldenIk weet niet hoe het komt dat ik altijd met voorliefde boeken ter hand heb genomen, waarin sprake is van den boer en van diens harden arbeid op het veld. Ik maak mij daarom niet minder illusies over den hedendaagschen Vlaamschen boer, die niet precies een voorbeeld van sociale solidariteit kan worden genoemd, doch zulks neemt niet weg dat de landbouwer een hoeksteen vormt van de moderne samenleving, wat hij overigens altijd geweest is en ook ziin moet. Mijn begrip voor het boerenwerk is zeker nog toegenomen, sedert ik, als krijgsgevangene den Duitschen ‘Bauer’ op het land een helpende hand mocht toesteken. Ik heb daar het productieve werk van den landbouwer beter leeren kennen, ik heb er de geuren van humus en vee, het stof van de dorschmachine opgesnoven en het vroeg opstaan en het late slapengaan mede beleefd. Ook heb ik er de woorden van den Duitschen boerenleider leeren begrijpen, waar hij zegt: ‘Boer zijn is vrij zijn, niet alleen omdat de boer op zijn eigen bedrijf kan werken, zooals hij zelf wil, doch tevens, omdat de banden die hem binden, hem ook vrij maken, daar zij hem aan den grond hechten, met denwelke hij zich één voelt, en die hem naast zijn vrijheid ook zijn leven geeft.’ Verder verklaart Dr. Walther Darré: ‘Een boer moet zijn handwerk beheerschen. Hij moet alles kennen wat op het veld en op het hof te doen valt, wanneer hij anderen in dienst wil nemen en aan het werk zetten. Wie zijn werk niet zelf doet, kan moeilijk een boer worden genoemd. Ten slotte houdt boer zijn ook het begrip in der afhankelijkheid van alle dingen, van het zaadje tot het koren, van de radnaaf tot de dorschmachine, vermits een boerenhof een ondeelbare eenheid is.’ Meer gepaste woorden om den grond van het boek ‘Kroniek’ van Emiel Van Hemeldonck te karakteriseeren, zou men bezwaarlijk kunnen vinden. Men kan hierbij opmerken dat Walther Darré uitsluitend spreekt over het ‘werk’ van den landman. Voor zooverre echter de taaie arbeid van den Kempischen heiboer in Van Hemeldonck's ‘Kroniek’ is weergegeven, zijn deze woorden op hem toepasselijk.Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 803]
| |
Zooals in elk boek over den landbouwer, vinden wij ook in Van Hemeldonck's ‘Kroniek’ de eeuwige elementen terug, die het land beheerschen en gestalte geven: winter, lente, zomer en herfst. ‘In het voorjaar lag de hei geploegd, tusschen de donkere bosschen als een open, blij gelaat’ (blz. 4) Vanzelfsprekend wordt de mensch in zijn natuurlijk kader geschilderd: ‘De scherpe oostenwind heeft de harde jukbeenderen (van de mannen van Rielen) rood geknaagd, hun oogen zijn waterig en doorvlogen van de kou; en bezie me die handen, zwaar en misvormd, de weeren zitten er in gedraaid lijk in eikenknoesten’ (blz. 150); terwijl ook de beesten er een voorname rol spelen, als bv.: ‘Hij (Janneke) zal de koeien nog wel een zetel geven om in te rusten en 's nachts een bed om in te slapen!’ (blz. 274). Als men de Kempen met het oog van den landbouwer bekijkt, zoo voelde Van Hemeldonck het ook aan, dan kan het niet anders of dit land lijkt een groote bebouwde akker, waar het koren naar verschgebakken brood riekt, waar het broodgraan in de aren, in het dansende licht en in den speelschen wind, over en weer wiegt, waar het vee op de weiden graast en waar ook nog groote plekken gronds braak liggen te wachten op den durvenden boer, op den man, die met een ijzeren wilskracht steeds meer uit den bodem zal halen. ‘De heeren weten wat ze doen als ze een stuk hei laten ontginnen,’ schrijft Van Hemeldonck. ‘Bouwland is pachtland en ook wildland. Eerst vecht de boer tegen den grond, tegen de droogte, tegen het staande nat...’ Daarna, vervolgt Van Hemeldonck, komt de heer jagen, de honden drijven door het winterkoren en 's avonds staat de boer bij zijn vertrappelden akker. Van Hemeldonck laat zich in zijn ‘Kroniek’ dikwijls ongunstig uit over den ‘heer’, die sigaren rookt en borrels drinkt en den boer door zijn manieren weet te bedwingen en te overheerschen. Meest van al heeft ‘Kroniek’ beteekenis als het beeld van de Kempische dorpsgemeenschap. Zeden en gebruiken zijn van geslacht op geslacht innig verbonden met de beslissende oogenblikken uit het menschelijk bestaan. Omwille van het feit dat de boer zoozeer gehecht is aan de wet der zeden en gewoonten slaat zijn leven zoo'n diepen wortel in de volksgemeenschap. Dit is echter ook in menig geval een bezwaar, waartegen Van Hemeldonck met de meesterlijke hand van den opvoeder weet te waarschuwen en de klippen ervan weet te omzeilen. Typisch is de manier waarop Van Hemeldonck, van naaldeke tot draadje, uitlegt wat de meester ‘Karel’, die de hoofdfiguur is van het boek, moet overwinnen eer hij er in slaagt een avondschool op te richten, die later als modelschool zal geroemd worden. Het boek ‘Kroniek’ is als een klare ronde waterspiegel van een bron; als men er in kijkt, ontdekt men er de volledige zuiverheid van. Heel het gebeuren in het dorp draait rond den meester. Zijn vader, Klaasboer, had hem niet voor den grond bestemd. Karel | |
[pagina 804]
| |
moest studeeren. Dat belette niet dat de jonge onderwijzer de stallingen en de hoeve, al wat hem uit zijn jeugd bijbleef en nog steeds in zijn onmiddellijke nabijheid wemelde, in zijn hart droeg. Voor de jongeren en ook voor de ouderen van dagen was de onderwijzer daar als een veilige toevlucht. Hoezeer hij ook zelf in zijn familieleven werd beproefd, toch had hij voor elkeen een goed woord en stak hij ook liefderijk zijn armen uit naar zijn zoon, die 's vaders raad in den wind had geslagen en zijn eigen wegen was gegaan. Zijn stil en sterk hart, dat zoowel het leven als den dood aanvoelde, was de kracht en tevens de lichtbaken van het dorp. Karel De Ruyck is voor Van Hemeldonck het symbool van de gemeenschap geworden. Zooals zoowel de boeren als de handarbeiders tot het dorp behooren, zoo behooren ook dood en leven tot het dagelijksche dorpsgebeuren. Zij zijn de keerpunten in de wisseling der geslachten, die eens het dorp hebben opgericht en het steeds opnieuw in stand houden. Dat de dooden evenzeer het geslacht, waarheen zij onzichtbaar voor de levenden en stilzwijgend zijn teruggekeerd, belichamen, schrijft Van Hemeldonck op verscheidene plaatsen in zijn boek, doch het best in die twee heerlijke bladzijden, die hij wijdt aan Allerzielendag (blz. 320): ‘Wij gedenken de dooden die ons vooraf zijn gegaan en den slaap van vrede rusten. Daar zijn de namen en meneer pastoor buigt nog dieper het hoofd. Traag, naam na naam, ze (de dooden) krijgen tijd om tot hier te komen en voor de oogen van de levenden te komen staan.’ Het zou mij te ver leiden hier die twee bladzijden over te schrijven; ik wil hier echter even een brok uit een gedicht van Johannes V. Jensen aanhalen, waarin ook op den band tusschen levenden en dooden wordt gewezen: Fra Slaegt til Slaegt der gaar en Takt,
vi arver de Gamles Gröde,
en ensom, en usigelig Pagt
forbinder alle de Döde
og den, der med Ro blev de Döde tro,
gaar den kommende Slaegt imöde.
(Er loopt een draad van geslacht tot geslacht, wij erven den oogst van de ouderen, een stil, een onzichtbaar pakt verbindt alle dooden. Wie rustig de dooden trouw blijft, gaat het komende geslacht te gemoet.)
‘Kroniek’ is meer dan een actueel en op moderne wijze geschetst levensbeeld van den boer en van de boerengemeente; zeden en herkomst zijn niet alleen voorwaarde tot de schepping, doch worden in de behandelde stof een fundamenteele waarde, die veroverd wordt door den innerlijken strijd in de menschelijke ziel. En bovenal is Van Hemeldonck's ‘Kroniek’ ingegeven door het christelijk | |
[pagina 805]
| |
geloof, zoodat leven en dood zooveel beteekenen als ‘in Gods hand zijn’. De personen van den auteur zijn even zooveel stemmen van zijn eigen ziel. Zijn menschen ontstaan uit de spanningen van zijn hartstochtelijk gemoed. En al is de ‘Kroniek’ dan hier en daar wel een beetje vlak, een beetje te langdradig en te zeer uitgesponnen, toch zal Emiel Van Hemeldonck met zijn gezond volksverhaal de eerlijke liefde tot land en volk van zijn lezers aankweeken en sublimeeren.
* * *
De letterkundige schrijft zooals hij wil en kan. De vogel zingt immers zooals hij gebekt is. In veel moderne romans wordt het leven raak geschilderd. Dat is echter niet voldoende om onze aandacht te boeien. Hoe komt het dat de meeste schrijvers tegenwoordig ‘eendagsvliegen’ zijn? Zij hechten niet genoeg belang aan de lessen uit verleden en vatten den zin niet van de toekomst. Emiel Van Hemeldonck brengt in ‘Kroniek’ het geslacht De Ruyck terug naar het land, terug naar de bron van het leven. ‘Het leven roept u’ van Alex Baelde integendeel is uit een heel ander begrip, een heel anderen geest, een heel ander milieu ontstaan. Het is een product van een heel andere wereld. Freddy Ross, het onwettig kind van ‘Zotte Martha’, die in de ‘Red Star Line’ woont, en van een neger-bokser, die zich nooit om zijn kind bekommerde, is de hoofdfiguur van dit boek. Bij den dood van zijn moeder wordt Freddy opgenomen door ‘Mouchke’, een zeemansdeerne uit het ‘Eilandje’. Later wordt de jongen door de deftige familie van zijn moeder opgeëischt en hij krijgt een doorsnee-burgerlijke opvoeding. Evenals zijn vader echter zal de bastaard op den boksring terecht komen, doch ook daar ziet hij, dat er veel bedrog is in de wereld. Wanneer hij dan mee in de bres springt om het levenslot van de bureelbedienden te verbeteren, wordt hij ontslagen en leert hij de werkeloosheid kennen met heel den nasleep van ellende en wantoestanden. Wanneer zijn vrouw, Minneke, zich dan aan den huisbaas geeft om de schulden betaald te krijgen, wordt Freddy woest en slaat hij den man neder. Hij krijgt zes maanden gevangenis, zit ze uit, keert naar ‘Mouchke’ terug, die hem op zijn plicht wijst en hem naar zijn vrouw terugzendt, met de woorden: ‘Het leven roept u!’ Ziedaar den korten inhoud van het boek, waar op zichzelf reeds uit blijkt, dat het onderwerp zeer gewaagd is. De schrijver heeft daarenboven zijn boek een ‘roman van een generatie’ genoemd. Afgezien van het feit dat elk boek dienzelfden ondertitel zou kunnen dragen, is het wel teekenend dat Alex Baelde deze generatie heeft willen schetsen, waartoe de menschen, die nu stilaan tot rijperen leeftijd zijn gekomen of althans de ‘Sturm und Drangperiode’ achter ‘den rug hebben, behooren en die abnormale tijdsomstandigheden hebben beleefd, er door gedragen, gevoed en beproefd werden. Wie Van Hemeldonck is, kan men uit zijn ‘Kroniek’ opmaken. | |
[pagina 806]
| |
Wie Alex Baelde is, zal men uit ‘Het leven roept u!’ niet halen. Dikwijls heb ik bij het lezen van dit boek den indruk gehad, dat Baelde iemand is, die door een chaos van gedachten wordt bestormd en zijn boek heeft samengesteld uit een oneindig aantal nota's. Er zijn van die schrijvers, die de ideeën, waardoor zij worden geplaagd, vluchtig op losse blaadjes neerkrassen en deze dan in hun zakken steken, tot zij stof genoeg hebben om te verwerken. Wanneer zij dan aan het werk schieten, vertrouwen zij meer op wat ze zwart op wit hebben staan, dan op hun eigen gedachten en laten zich door hun nota's de les spellen. Telkens wanneer zij iets opschrijven en in hun zak steken, hebben deze schrijvers het gevoel dat hun doodeenvoudig noteeren bijna gelijk staat met de daad en dat hun arbeid zoo goed als gedaan is. En wij kunnen ons goed voorstellen dat deze categorie schrijvers menigmaal in hun zakken voelen of hun velletjes papier nog wel op de rechte plaats zitten. Ik ken Alex Baelde niet en mag dus ook niet verzekeren dat hij tot deze categorie schrijvers behoort. Ik ben er ten andere heelemaal van bewust, dat geen enkel schrijver 209 bladzijden zoo maar in één geut uit zijn pen haalt. Maar tusschen het methodisch werken met zijn nota's en zich laten leiden door zijn voorbereidend werk, ligt nog een heele afstand. En dan dunkt het mij dat Alex Baelde tot de laatstgenoemde reeks auteurs behoort, die zich laten leiden door hun nota's of herinneringen en ze zelfs meer dan eens in hun werk inschakelen zonder een gepast verband te zoeken. Of ‘Het leven roept u!’ ooit opgang zal maken betwijfel ik. Het is een verhaal, dat tamelijk vlot leesbaar is, doch het is voor ons zonder beteekenis en bovendien vooral geen voorbeeld. Het is integendeel een uitstalling van alles wat verwerpelijk kan genoemd worden in de moderne samenleving. Wars van alle kwezelarij kunnen wij toch onmogelijk ons volk die wereld aanprijzen, waarin ontucht hoogtij viert, al is daarbij als pendant met nadruk gewezen op de schijnheiligheid van de ‘deftige’ wereld, die hier tegenover staat. Zeer raak weet Alex Baelde de perverse ‘deftigheid’ van de familie Ross te teekenen, doch vruchteloos zoekt men naar iets van het hoogere in den mensch. Deze familie is heel en al berekening, sluwe aanpassing en lafhartigheid. De op en top liberale en in den grond ongezonde levensbeschouwing van deze menschelijke caricaturen, wien alle oprechtheid en grootheid, dus ook liefde ontbreekt, is voor ons verwerpelijk. Wat hebben wij aan een nuchter en klaar beeld, een bijna fotografisch juist beeld van de ellendige jaren, die achter ons liggen? Wat hebben wij er aan, wanneer wij weten, dat Cherry Brandy, Goldwasser, Triple Sec en al die andere likeuren behoorden tot het onontbeerlijke van de schijngelukkige jaren van de democratie? Teekenend voor de onvaste begrippen van de democratie is ook de stijl van Baelde, waar hij op zeker oogenblik (blz. 127 bv.) er niet | |
[pagina 807]
| |
eens meer in slaagt volzinnen te schrijven. Het worden slechts woorden, die niet meer dan indrukken zijn, instantané-indrukken, die volstrekt geen litteraire waarde hebben, doch enkel nutteloos geklets en futloos geraas zijn. Wanneer Baelde ons van deze generatie tusschen twee oorlogen heeft willen verwijderen, dan had hij anders te werk moeten gaan. Aan de goede bedoeling van het werk wil ik niet twijfelen. Het resultaat echter van ‘Het leven roept u!’ is dat Alex Baelde het epos heeft neergeschreven van de liberale verjoodschte stad, dat beter, zelfs als document, ongeschreven ware gebleven. De nieuwe, gezonde levensopvatting heeft wat Kempische lucht noodig, zij stelt ons zware eischen. Wij moeten vooreerst de onverschilligheid van ons afwerpen en verder moeten wij veroordeelen wat valsch, leelijk en onecht is, terwijl wij het oprechte, het geestelijke en het verhevene moeten nastreven. Wie van oordeel is dat men de nieuwe levensbeschouwing kan aantrekken als een nieuwe jas, vergist zich deerlijk. Een mooie jas kan ook een rottend lichaam dekken. De schoonmaak moet volledig zijn, ook het innerlijke moet gelouterd worden. Onze kinderen en kindskinderen zullen zich schamen over een generatie als deze uit ‘Het leven roept u!’, omdat zij zichzelf heeft neergehaald, en omdat zij zichzelf tot den ondergang heeft gedoemd. Wat moet deze generatie van tusschen twee oorlogen van vér terugkomen. Ongetwijfeld zit de moderne stad vol met menschen, die zingen ‘tout est permis quand on rêve’ en die er een bibliotheek op nahouden, zooals deze van tante Lily: ‘Dekobra, Georges Ohnet en een “Maîtresse légitime”, benevens een aardig pak mondaine magazines’, wat wij eertijds gewoonweg joodsche pornografische schriften noemden en die een pest zijn voor de samenleving. De problemen, die Alex Baelde in ‘Het leven roept u!’ stelt, zijn ook nu nog niet opgelost. En dat voelt ook Baelde aan: ‘Voor de verwezenlijking van een ware kalmte, t.t.z. evenwichtigheid en rechtvaardigheid, schrijft hij, dient nog gestreden. Daarvoor zijn wij geroepen. Niet een volk, maar een geslacht zal winnen. Het jonge geslacht, dat begrepen zal hebben, dat het huichelend conventioneele heeft afgedaan, en alles met een nieuwen oprechten geest dient herbegonnen. Haat en nijd zal moeten geweerd. Daarom alleen, mag niet een volk worden verslagen, maar wel een geest: de geest van het menschelijk egoisme...’ (blz. 208) Had Alex Baelde op dit thema zijn boek gebouwd, dan hadden wij hem volmondig kunnen loven. Nu kunnen wij enkel samen met hem onze sympathie uitdrukken en medelijdend begrip toonen voor de miseriemenschen als Frans, Carry, Minneke, het Chineeske en zijn zuster Kitty en vooral met Mouchke en Freddy zelf, die de auteur met veel liefde en hartstochtelijkheid heeft geborsteld. De andere lafaards, schijnheiligaards en decadente bourgeois uit ‘Het leven roept u!’ kunnen wij slechts verfoeien. | |
[pagina 808]
| |
Ten slotte past hier nog een louter technische vaststelling. Alex Baelde beheerscht zijn taal volstrekt niet voldoende. Ook op dat gebied zal de jonge auteur nog aan zelfcritiek moeten doen. Mocht Baelde dan later met zijn warm hart een strijdend boek schrijven dat den mensch veredelen wil, dan zullen wij de eersten zijn om hem te loven en aan ‘Caesar te geven, wat Caesar toekomt’.
J. Vanderveken |
|