gaat om stamverwanten, die aan de Zuidspits van Afrika, hun moedertaal hebben weten staande te houden, met vrijwel als eenigen taalgids: de oude Statenbijbel. Verder, omdat zij even als wij in een twee-talig staatsverband terecht kwamen en ze hun Afrikaansch, tegen de sterke aantrekkingskracht van een wereldtaal als het Engelsch moeten verdedigen.
Van Nederlandsch standpunt uit gezien, kan men het betreuren, dat in 1925, door een beslissing van het Parlement der Unie, de streektaal, het Afrikaansch, als officieele taal werd erkend, er bleek echter geen ander middel voor handen, om het dreigend gevaar van de verengelsching doeltreffend tegen te gaan. Dit gevaar, was des te grooter, daar er in de Unie geen strak afgebakende taalgrens bestaat zooals bij ons, maar dat Afrikaanders en Engelschen kriskras door elkaar wonen, met uitzondering van den Vrijstaat, waar overwegend Afrikaansch en Natal, waar vrijwel uitsluitend Engelsch wordt gesproken.
Als taalpolitiek, hebben de opeenvolgende regeeringen der Unie, de kennis van beide landstalen systematisch in de hand gewerkt, vooral door middel van het onderwijs van hoog tot laag. Het resultaat van een dergelijke politiek laat zich dan ook reeds flink merken. Terwijl in 1918 nog, het aantal twee-taligen slechts 42 t.h. van de blanke bevolking omvatte, is dit quantum in 1936 tot ruim 2/3 van de leidende bevolkingsgroep gestegen.
Schrijver stelt zich dan ook de voor-de-hand-liggende vraag, of deze toestand, wanneer hij aldus verder evolueert, niet leiden zal ‘tot een soort van twee-taligheid zooals wij die kennen te Brussel, waar gaandeweg verbastering is gaan heerschen’ (blz. 12).
Bij nader onderzoek vindt hij echter dat de toestand niet zoo pessimistisch moet worden te gemoet gezien. Hij ontleedt aan de hand van officieele statistieken de verhouding blanken, nietblanken, stad en platteland en belicht het probleem der verengelsching door middel van het onderwijs en den omvang der emigratie. Na een critisch onderzoek van deze diverse gegevens, geeft hij als zijn meening, dat wanneer de huidige evolutie verder doorgaat, er nog in den loop van deze twintigste eeuw een versmelting van het Engelsche element met het Afrikaansche zal plaats vinden. Hij stelt zich dit ongeveer voor zooals deze zelfde volksgemeenschap in de zeventiende eeuw de Fransch-sprekende Hugenoten in zich heeft opgenomen. Het is een feit, dat iedere vergelijking mank gaat, maar toch vind ik schrijver's conclusie wat al te pertinent. Het aantal Fransche Hugenoten, dat in de XVIIe eeuw in Z.-Afrika een toevlucht vond, was infiem en bedroeg zeker geen 10 t.h. van het toenmalige bevolkingsaantal en dan waren het nog menschen die totaal uit hun moederland waren uitgestooten, waarmede ze weldra alle contact verloren. Ze zijn dan ook zonder stribbeling volledig opgegaan in de kolonistengemeenschap, zonder ook