schrijving van den Nederlandschen opstand. De geschiedenis van de kolonellen, geeft weliswaar geen nieuw inzicht in de houding van Oranje, van de groote edelen, van de geestelijkheid of van de calvinistische voortrekkers. Zij werpt dus geen nieuw licht op de ‘groote politiek’; maar ze leert ons wel, wat de Religionsfrid, de Unie van Utrecht, de onderhandelingen te Keulen en het akkoord met Anjou beteekenden voor een bepaalde volksklasse, waarop Oranje's macht: in de Staten grootendeels gebaseerd was.
Boven dien hebben de kolonellen, belast met de veiligheid en de defensie van Antwerpen, op de hoogste instanties aldaar, een invloed uitgeoefend, die beslissend was voor het verloop der zaken (o.a. voor de toetreding van Antwerpen tot de Unie van Utrecht, de Fransche Furie, enz.)
De auteur mag dus terecht wijzen op de groote beteekenis van deze instelling, niet alleen voor de constitutioneele en militaire geschiedenis van de stad, maar ook voor de politieke geschiedenis van den Opstand. Juist daarom, kan o.i. dit werk van den geleerden auteur ons niet heelemaal voldoen. Immers ten overstaan van de groote beteekenis van het onderwerp, spijt het ons dat Kan. Dr. Prims zijn gewone werkmethode trouw blijft en zijn gedegen kennis niet neergeschreven heeft in den geëikten vorm van een wetenschappelijke monographie. De haast totale ontstentenis van volledige voetnota's maken verdere navorschingen en controle uiterst moeilijk.
Dit bezwaar ter zijde gelaten, kunnen wij ons toch niet verhelen, dat dit werk niet ‘af’ is. De auteur is er zich trouwens van bewust. Na er op gewezen te hebben dat de psychologische drijfveeren der kolonellen een niet onbelangrijke bijdrage kunnen vormen tot de psychologie van den opstand, neemt hij het besluit, in dit boek alleen de feiten en teksten te laten spreken en aan anderen den verderen uitbouw over te laten.
Men mag evenwel van den historicus vragen, dat hij de ontleding zoo ver mogelijk doordrijft, ook al is hij bevreesd, door een vooringenomen meening, de voorstelling te beïnvloeden. Wil hij de ontleding aan anderen overlaten, dan kan hij er zich mede vergenoegen, een wetenschappelijk verdienstelijke tekst-uitgave te bezorgen zonder meer.
Een tekstuitgave is de geschiedenis der kolonellen niet geworden, want de auteur heeft zich begrijpelijkerwijze aan zijn besluit niet kunnen houden. Zoo geeft hij in zijn inleiding te kennen, dat het ‘kapitalistisch-commercieel materialisme’ der kolonellen, zijn stempel heeft gedrukt op hun beleid (p. 16). Verder zouden calvinistische en finantieele motieven hun actie voor de Utrechtsche Unie bepaald hebben (p. 40-41), terwijl de kolonellen bij hun aanslag op de katholieke religie, hun inspiratie zouden geput hebben uit de idealistische strevingen naar de christelijke (calvinistische) republiek (p. 146). Als volbloed historicus heeft Kan. Fl. Prims