| |
| |
| |
[Gedichten]
Onmacht
In uw zoet zijn van haar en oogen
nestelt de dood zich onbewogen,
Dit houdt mijn bloed met smart betogen.
Dit doet mijn leed in bloei ontsteken,
waarmee de bloemen vergeleken
vergeefs in zonlicht openbreken.
Dat gij de grond met u vermeerdert,
vermindert mij voor deze wereld
tot op de kreet die God verteedert.
| |
Pharao
Ik wil met wat mij is geworden,
in ééne plaats begraven zijn:
De deken waar ik onder lag
dewijl haar hand hem alzoo lei;
- heengaande zag ze om en zei:
nu is de nacht niet zonder mij -
geluk en stof in evenwicht
til ze voorzichtig uit het licht
zet ook de avondstonden bij:
de steenen niet aaneen, dat zij
eeuwigheid houden rondom mij;
en van den gulden morgenstond
breng wijn bij mijnen mond.
Wat haar lichaam betreft, volsta
met deze kruik vol asch, weldra
is dit het waartoe ik verga.
| |
| |
Doe aan dit lied niet toe of af,
richt niet over een graf,
opdat geen doode u bestraft;
maar leg als laatste wat gij doet
al mijn gedichten aan mijn voet;
krachten, waarmee ik opstaan moet.
| |
Fantoom
De zekerheid, waarmee ik wacht,
doet het misschien gedoogen,
Heb met uw nagebleven pracht
in dit geheugen mededoogen.
met bloed dat u betracht.
| |
Tekort
Ik ben het bitter overschot,
van ons in u voltrokken lot.
Dat ik bij machte ben te vinden
een laatste naam voor de beminde,
om dit heelal mee te verblinden,
voordat ik zelve naamloos word.
Het is mijn eenige tekort.
Het woord was God in den beginne.
| |
| |
| |
Aarde
buiten wat gij mijn lied toemeet
aan liefde (zijn bestaansvoorwaarde)
| |
To be or not to be
Dit is het verst gegevene van u:
dat ik mij voel verevenen met u;
grond worden in hetzelfde wedervaren
van overgangen tusschen zien en staren.
Aarde en hemel dekken eender toe
uw donker en het mijne, ik ontdoe
mij langzaam van de beelden van den dag;
tegen dit zeer verminderen vermag
geen leven meer zijn zonnen in te doen,
hoe ook de sterren door hun banen spoên.
Ik ben van de bevinding overmand,
dat ik ontbonden word en naar u voortgeplant.
| |
Reflex
De nacht liet het verlies in droom genezen
en van uw lichaam de verteederingen lezen.
Maar 's morgens heeft het licht zich weer verzet
tegen een liefde, die zoo'nauwgezet
omhelzingen herhaalde, of geen graf
u enkel maar voor deze stonde gaf.
| |
| |
| |
Geest
Blijf in mijn oogen, die u zien, gelooven.
Als gij me nu aanraakte zou ik niet
schrikken en daarmee te niet doen
uw langzaam, langzaam komen uit de doove
deurslag des doods, ik zou uw zoen
niet kunnen onderscheiden van dit lied.
| |
Bede
Toen gij uw armen om mij sloeg
hebt gij de vuren van de dood
hebt gij het licht in mij gelegd,
waarvoor ik in het donker vecht,
waarvoor ik in het donker bid
dat het niet wordt geslecht;
het is mijn allerlaatst bezit.
Leven, ontlaadt mij niet.
| |
Huis
Uw lampen schijnen in mijn ziel,
alsof ze met u samenviel,
zijn duisternissen in te doen
tusschen het licht van nu en toen.
Uw dingen glanzen zwaar in mij
van eeuwigheid, er is voorbij
de dood geen onderscheid met dit,
de tijd, waarin het nederligt
| |
| |
| |
Tendresse
vrucht van een nachtgeluk,
gerijpt in liefde's orde:
oorschelpen luisteren verrukt
naar het gevedert kamerduister,
dat stil tot licht te worden staat:
dat van de vooravond de fluister
der wel-te-rustens liggen laat
om mond des kussens... om de milde
herkenning niet te verontrusten
van het onthulde, in de nieuwe
vermengingen die het aangaat,
voor oogen die er over rusten,
met eeuwigheid en dageraad.
| |
Jericho
Nu zich uit mij verwijderen
de legertochten van den dood,
voor een ontvlamd begeesteren:
de gebieden te overmeesteren
waarin gij zijt, o lichtgenoot,
worden uit donker opgewekt
zonnen, verzadigd van uw bloed,
vanen van moed ontvouwen zich
om de bazuinen van het woord
tegen de ringmuur van uw oord
te steken, tot hij zwicht.
| |
| |
| |
Smart
en dit heelal het evenwicht,
dat mij van haar onthecht.
Ontwijk me niet, maar leg
het kleed gereed der eeuwigheid:
ik lig in donker haar gelijk
| |
Projectie
dat in mijn bloed voorover ligt,
ontwerpt het woord u in het wild
tegen het niet van ruimte en tijd,
tot uw gestalte zoet en mild
achter de sterren schrijdt.
| |
Rytme
Wat van geheim ging in geheim,
zich in mijn armen neergevlijd,
met oogen dicht geademd heeft
van eeuwigheid tot eeuwigheid,
Het moet wel op de wijze zijn,
waarmee gij dansende vergat
lichaam en sterveling te zijn.
| |
| |
| |
Accomodatie
Uw dood herhaalt zich in mijn hart
met steeds minder verschil
tusschen uw stilte en mijn wil,
verand'ren in hun tegendeel:
oogen doen horizonnen aan,
de sterren glijden als in spel
| |
Doodlied
verstom niet voor het gansch ontbloot
heelal, dat haar niet vinden laat
in straat na leege straat;
Neem het alleen zoolang te baat
als beeld, hoe blind en desolaat,
onkenbaar wordt voor dit verstand.
| |
Windmorgen
Windmorgen, gij beweegt in mij
met boomen de vergetelheid:
het dwalend woord raakt aangeroerd,
te vinden wat het toebehoort,
gelijk een kind, de moeder kwijt,
zoekt met de gansche zekerheid
van vinden, tegelijkertijd
| |
| |
| |
Kaïn
Wind, waarom streel je dit lichaam nog?
Uwe ontfermingen zijn te groot
over mij heen, dan dat ik nog
en sluit het water toe van boven.
| |
Stof
Alsof ik nimmer bij u sliep,
werd gij weer het materiaal
van voor dat God u schiep:
voor een nog niet geboren lied;
ten overstaan van een heelal,
dat wacht tot Hij opnieuw gebiedt;
omdat ik hier nog ademhaal.
| |
Fata morgana
die ik mij, wil het God behagen,
moet dragen naar de eeuwigheid;
- totdat het woord hen weer bevrijdt:
in een al fonkelender vragen
dijt het gedenken uit tot sage,
waarin de liefde houdt gespreid
sluimering over zaligheid
waarmee wij bij elkander lagen.
| |
| |
Maar als ik deze zekerheid
ook kwijt moet worden en versagen,
in een al hachelijker wagen
van beeld en rijm, in stagen strijd
tegen het niet, als wijd en zijd
zijn woestenijen mij vervagen
en geen teeken mij onderscheidt
van zand en stof... Heer, hoor dit klagen:
ik houd U aan uw eigen beeld,
dat we in elkanders oogen zagen.
| |
Nadood
Ontleeningen aan duisternis,
- het eenige, waarmee ik wacht -
worden in mij nog eens bewust
het lichaam dat zij zijn geweest;
voorposten, door den geest bezet,
dat eeuwig-ongerust vibreert
waarmee gij onbereikbaar zijt
vertalen tastend en bedeesd
de doodsberichten uit de nacht:
totdat de morgen ze verteert,
omdat geen licht ze weten mag.
G. ACHTERBERG
|
|