Werk. Jaargang 1(1939)– [tijdschrift] Werk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] [Gedichten] Kerstmis 1915. Soldaten bezetten het plein, de sneeuw was tot hardsteen bevroren, voor het standbeeld stond het kanon. Bedroefd trad ik in de salon, ik zag den boom met de kaarsen, en de doode ster, die er glom. Ik bemerkte niet, dat ik zong. Herodes en de soldaten waren schimmen op het balcon. Nieuwjaarsnacht Ik zat aan mijn tafel te schrijven; geen geluid drong in 't bastion; ik dacht: kon het zóó nu maar blijven, het is goed, wat eenzaam begon. Oud maanlicht scheen ver op te schansen, over 't water schoof de ponton; soldaten beklommen de transen en richtten het afweerkanon. Ik kuste het klein medaillon; de luchtdruk werd plots'ling ondraag'lijk: 't was het nieuwe jaar, dat begon. Eenzaamheid We ruilden plechtig de ringen; ik hoorde mij trouw beloven. Gij waart mij reeds vreemdelinge, toen we langzaam de kerk uitschoven. [pagina 15] [p. 15] Al geloofde ik het soms even, als ik in Uw armen verstilde, nooit werd mee uitgedreven de eenzaamheid, die ik niet wilde. Tweelingen schiepen mijn droomen eender als druppelen water... Geen ziel zal de avond doorkomen: elk is alleen, vroeg of later. Zelfportret Onrustig; een anders geaarde, die 't spel met de knapen ontvlood, en de glanzende schelp bewaarde, die 't donkere ruischen omsloot. Een avond, leek het, was het stroomen in hèm, en niet meer buitenaf, en hij voelde zich opgenomen in 't beeld, waar hij aanschijn aan gaf Het uur, dat hem dit openbaarde, was licht... Het is eeuwen geleên; de walm kruipt dicht op de aarde; het kindergezicht is versteend. Dienster Zij zet het brood neer en de honing. ‘'t Is avond,’ zegt zij, ‘het wordt kil, 't seizoen loopt af, 't hotel is stil.’ - ‘Heb jij in 't dorp een eigen woning?’ - Zij knikt: ‘maar liever ben ik hier.’ Ik schrik. Ik voel mij haar cipier. Zij slaapt - een kind - warm aan mijn zijde Ik blaas haar in het vlokkig haar. Een holle voetstap klinkt bij tijden onder het raam: een wandelaar...? Dat ben ik, denk ik, bijna blijde. ED. HOORNIK Vorige Volgende