| |
| |
| |
Uit: Het Nederlands op de Curaçaose school
Dr. J. Ph. de Palm
Op 18 juni j.l. promoveerde de Antilliaanse Neerlandicus J. Ph. de Palm tot doctor in de letteren aan de Rijksuniversiteit te Leiden.
In zijn proefschrift ‘Het Nederlands op de Curaçaose school’ besteedt Dr. de Palm ruime aandacht aan het taalprobleem bij het onderwijs in de Antillen.
Wat ons in het bijzonder interesseert is zijn beschouwing over het Papiamento, die ons nuttig leek voor degenen, die in de vorige nummers van ‘Watapana’ de verhandeling van Dr. H.L.A. van Wijk hebben gevolgd over het ontstaan en de ontwikkeling van deze taal.
Het zij terloops opgemerkt, dat wij in de ‘Amigoe’ (Antilliaanse dagblad) een ingezonden stuk hebben gelezen van de hand van Frank Elstak.
Deze schrijver merkt over bovengenoemde proefschrift op, dat het ‘bedroevend en teleurstellend is te moeten vernemen dat een Antilliaan onlangs de hoogste academische graad heeft behaald op een dissertatie, waarvan de waarde voor Curacao, op zijn zachtst uitgedrukt, twijfelachtig is’.
De schrijver hoopt nog, na een nauwkeurige studie van het proefschrift, op dit werk terug te komen.
Wij zijn erg benieuwd of de heer Elstak, na lezing van het proefschrift, dezelfde mening toegedaan zal zijn en bieden hem hierbij zoveel mogelijke kolommen van ‘Watapana’ aan als hij nodig mocht hebben om die mening te staven.
Met de toestemming van Dr. de Palm laten wij hier zijn beschouwing over het Papiamento volgen:
De taal, die op de eilanden Curaçao, Aruba en Bonaire wordt gesproken, heet Papjamíntoe. Ik geef de voorkeur aan de spelling ‘Papiamentu’. Naast deze twee schrijfwijzen treft men ook aan ‘Papjamentu’, ‘Papiamentoe’, Papiamento’, ‘Papiament’, ‘Papiaments’ en ‘Papiements’. De oudste kwalificatie van deze taal is van pater Alexius Schabel, die omstreeks 1704 schreef, dat de Negerslaven van Curaçao ‘gebroken Spaans’ spraken.
Volgens Latour, die het Spaans beschouwt als grondslag van het Papiamentu, was deze Jezuïet alleszins tot oordelen gerechtigd omdat hij jarenlang Spaans had gesproken en bovendien Pools, Duits, Frans en enkele dialecten van Venezuela kende. A.J. Maduro, die zeer intensief studie heeft gemaakt van het Papiamentu en eveneens tot de conclusie komt, dat het Papiamentu uit het Spaans stamt, is het met Latour eens. Hij acht de constatering van Schabel een sterk argument ter bestrijding van degenen, die menen, dat het Portugees de grondslag heeft gevormd omdat de uitspraak van het Spaans zo verschilt van die van het Portugees, dat nauwelijks kan worden aangenomen, dat Schabel deze beide talen met elkaar heeft kunnen verwarren. Maduro ziet echter over het hoofd, dat de polyglottische pater de kwalificatie ‘gebroken Spaans’ gebruikt. Indien Schabel ook het Portugees machtig was geweest zou zijn waarneming overtuigender zijn geweest. Degenen, die in het Portugees de oorsprong van het Papiamentu menen te zien, zouden hem terecht van ‘hineininterpretieren’ kunnen beschuldigen.
Fokker is van oordeel, dat het Papiamentu in grond en wezen Spaans is ‘want zeker 90% van de woordenschat stamt uit die taal’. Indien met Hellinga aangenomen wordt,
| |
| |
dat het eigene van een taal niet in de woorden maar in de grammatica schuilt, valt het moeilijk voor deze omschrijving waardering op te brengen.
Van Ginneken kwalificeert in 1913 het Papiamentu als ‘Negerspaansch’ terwijl hij achttien jaar later met Endepols denigrerend spreekt van ‘mengtaaltje’ en tot de volgende definitie komt: ‘Het Negerspaansch of Papiamentoe (afgeleid van papia - spreken, beteekent: taal) is een vermenging van Spaansch, negerdialecten, Portugeesch en Nederlandsch’. Er wordt nog opgemerkt, dat het Spaans, sterk gecreoliseerd, het voornaamste bestanddeel vormt. Indien met de kwalificatie ‘negerspaans’ wordt bedoeld, dat het Papiamentu voornamelijk uit Spaanse elementen is opgebouwd en door negers wordt gesproken, zullen de Arubanen, grotendeels blank en trots op het feit, dat zij afstammelingen zijn van de Indianen, bepaald geen vrede hebben met bovenvermelde kwalificatie: ook zij spreken immers Papiamentu!
Onbegrijpelijk is het, dat Grootaers nog in 1948 het Papiamentu ‘Negerspaans’ noemt en er bovendien aan toevoegt: ‘eigenlijk een mengsel van een Afrikaanse negertaal en een Caraïbische inboorlingentaal met Spaanse en Nederlandse bestanddelen’. Dat hij voorts zo onachtzaam is de Engels sprekende eilanden St. Maarten, Saba en St. Eustasius te rangschikken onder het Papiamentse taalgebied, getuigt van een weinig gefundeerd onderzoek.
Wetenschappelijker drukt zich de Curaçaoënaar A. Jesurun uit wanneer hij reeds in 1897 stelt: ‘Op het eiland Curaçao en de naburige eilanden Bonaire en Aruba wordt algemeen gebruik gemaakt van een patois of volkstaal, die oud-Spaans of Portugees tot grondslag heeft en waarin een niet onaanzienlijk aantal Hollandse woorden, meestentijds met een zeer gewijzigde uitspraak, voorkomt.’ Onmiddellijk valt in het oog, dat Jesurun twijfelt tussen Oud-Spaans en Portugees als basistaal van het Papiamentu, terwijl de bovenvermelde schrijvers zonder meer met stelligheid het Spaans als grondslag aanwijzen.
De problematiek van deze kwestie blijkt uit de onduidelijkheid van de conclusie van Lenz, een Duitse hoogleraar aan de Universiteit van Chili, de eerste linguïst, die van het Papiamentu een grondige studie heeft gepubliceerd. Nadat hij heeft vastgesteld dat 95% van de woorden in het Papiamentu van portugees-spaanse oorsprong is, merkt hij op, dat ‘el papiamentu es “negro-español” esencialmente. Su gramatica se ha formado en la primera época i es “negro-portuguesa” en primer lugar’.
Uittenbogaard drukt zich in ieder geval genuanceerder uit wanneer hij stelt, dat de woordenschat grotendeels Iberisch-Nederlands is met slechts enige resten van Afrikaans of Indiaans. Hij is van mening, dat de allereerste woorden uit het Portugees of uit een aan het Portugees verwant Spaans dialect kunnen stammen, maar hij acht het niet noodzakelijk omdat de meeste hiervan óf gemeenschappelijk Portugees en Spaans óf uitgesproken Spaans zijn. Zelfs schijnbaar duidelijk Portugese woorden blijken evengoed uit het Spaans te kunnen stammen.
Hiertegenover staat de mening van Van Wijk, die de Portugese oorsprong van het Papiamentu met verve verdedigt. Deze lector Spaans en Portugees aan de Rijksuniversiteit te Leiden heeft zich zeer intensief beziggehouden met het Papiamentu. Hij baseert zijn mening voornamelijk op het feit, dat de aangevoerde slaven zich van
| |
| |
Guinees-Portugees hebben bediend, dat in die tijd aan de Westkust van Afrika een internationale verkeerstaal was. Bovendien zou het Papiamentu ontstaan zijn toen de Spanjaarden reeds van het toneel waren verdwenen. De verspaansing schrijft hij toe aan de invloed van de missionarissen, die uit de Spaanse koloniën kwamen om de negers te kerstenen. Aangezien echter, zoals reeds is vermeld, deze missionarissen weinig medewerking hebben ondervonden van de overheid, is het de vraag of Van Wijk hun invloed niet overschat.
Ongeveer op dezelfde gronden stelt de historicus Hartog vast, dat ‘de basis van het Papiamentu ook thans nog Portugees is’.
Naast deze hypothesen, waarvan enkele op de oorsprong, sommige op het wezen van de taal en weer andere op allebei betrekking hebben, bestaat nog een theorie, die het Galicisch wil beschouwen als de taal, waaraan het Papiamentu ten grondslag zou liggen. Deze theorie lijkt mij meer een spitsvondigheid omdat het Galicisch immers een dialect van het Spaans is met duidelijk aantoonbare Portugese invloeden. De argumenten zijn trouwens weinig steekhoudend. Bovendien stonden het Spaans, het Portugees en het Galicisch van twee en een halve eeuw geleden dichter bij elkaar dan thans het geval is, zodat het niet mogelijk is met zekerheid vast te stellen uit welke taal een bepaald woord afkomstig is. Tot overmaat van ramp hebben wij te maken met de betreurenswaardige omstandigheid, dat er van het Papiamentu van vóór 1700 niets vast staat; er kan geen enkel document overgelegd worden. Geen wonder, dat Hartog bitter verzucht: ‘Geldt het al van Curaçao in het algemeen, dat er geen volledige en wetenschappelijk opgestelde geschiedenis bestaat, erger is het, dat men hier in elk opzicht met een ongeëvenaarde onachtzaamheid zelfs de bronnen en documenten, waaruit het nageslacht deze historie zou kunnen vorsen, behandelt, zodat de kostbaarste bronnen hier vergaan’.
Voor een historisch onderzoek van deze taal zijn er dus tal van bezwaren. Römer heeft deze, naar mijn inzicht, zo kernachtig samengevat, dat het mij het beste lijkt hem aan het woord te laten: ‘Om de vraag te kunnen beantwoorden waar het Papiamentu “vandaan komt”, moeten wij eerst bepalen waar het Papiamentu in de loop der jaren is gesproken, door wie, welke talen deze mensen oorspronkelijk spraken, hoe hun onderling contact gestructureerd was, hoe lang zij in contact zijn gebleven, de structuur van hun talen zoals zij die toen spraken’.
De verschillende schrijvers kunnen het moeilijk eens worden over de taal, die aan het Papiamentu ten grondslag ligt maar over de sociale omstandigheden waaronder deze taal gevormd is, bestaat geen verschil van mening.
Zij onderkennen in ieder geval in de eerste plaats de noodzakelijkheid van een gemeenschappelijk linguïstisch communicatiemiddel tussen de Europeanen op Curaçao en de uit Afrika aangevoerde slaven, die - vóór hun verscheping in kampen ondergebracht - zich wellicht hebben bediend van linguae francae omdat zij elkaar onderling waarschijnlijk niet konden verstaan. Onder zulke omstandigheden is het gebruikelijk, dat er heterogenere mengtalen ontstaan, die, bij nader onderzoek, trekken zullen blijken te bezitten, die deels nieuw zijn en deels aan Indo-Europese en aan talen uit Afrika doen denken, ‘In het Caraïbisch gebied zijn deze mengtalen de plaats
| |
| |
gaan innemen van de oorspronkelijke talen, die door de slaven werden gesproken’. Ik denk hierbij aan Haitian Creole, aan Jamaican Creole en aan Sranan Tongo, de volkstaal van Suriname. Over het algemeen kan gezegd worden, dat de Europese bevolkingsgroep zijn eigen taal behield terwijl groepen van niet-Europeanen overschakelden van de mengtaal op de taal van de sociale bovenlaag. Het Papiamentu echter heeft sociale en raciale barrières doorbroken en is de algemene moedertaal geworden. In 1732 schrijft de prefect Caysedo in een brief ‘ook de taal van het land moeten zij kennen’; misschien heeft dit wel betrekking op het Papiamentu als volkstaal. Hartog vermeldt eveneens dit jaartal en formuleert deze gebeurtenis als volgt: ‘Pater Caysedo, die enige tijd na Schabel kwam, spreekt in zijn brieven van 1732 behalve van Nederlands, Spaans en Portugees van “el idioma del país” waarin wij zover ons bekend, voor het eerst de tegenwoordige volkstaal als een idioma, een eigen dialect of streektaal, zien vermeld’.
Dit neemt niet weg, dat de taal als lingua franca in gebruik bleef, als verkeerstaal tussen de verschillende groepen van de samenleving. Hoewel bekend is, dat er nog in het laatst van de negentiende eeuw protestantse families waren, die een verbod kenden om thuis onderling Papiamentu te spreken, werd deze taal gebruikt in de omgang tussen Joden en Protestanten. Het is niet onmogelijk, merkt Römer op, dat het feit, dat het Papiamentu als lingua franca kon dienst doen tussen de Nederlandse en de Portugees Joodse groep, één van de factoren is geweest, die voorkwámen, dat het Papiamentu in dezelfde mate inferieur werd geacht als de meeste Caraïbische mengtalen. De positie van het Papiamentu werd bovendien aanzienlijk versterkt door de Missie, die niet alleen deze taal met begrijpelijke voorkeur gebruikte - de paters Franciscanen preekten reeds in 1776 in het Papiamentu - maar deze zelfs tot schrijftaal verhief: de eerste tekst in het Papiamentu, de eerste druk van de katechismus van Mgr. Niewindt, dateert van 1825. Hierna verschenen ook schoolboekjes, gedenkboeken en verzamelingen stichtelijke verhalen. Van Protestantse zijde kan gewezen worden op publikaties van de predikanten Conradi, Eybers en Van Essen, die door hun vertalingen de bijbel voor Papiamentu-sprekenden toegankelijk maakten.
In weerwil van dit alles was het met de waardering van het Papiamentu bij velen droevig gesteld. Het verbod van de protestantse families om onderling deze taal te gebruiken is reeds vermeld. Maar er zijn meer aanwijzingen. Zo meent de protestantse dominee G.P. Bosch in 1825, dat een ‘taal’ als het Papiamentu schadelijk is voor het verstand van de kinderen en nadelig voor het aanleren van andere talen en verwondert hij zich erover, dat het Papiamentu is doorgedrongen tot de meest beschaafden en geletterden, wat, volgens hem, de oorzaak is van de gebrekkige kennis van het Nederlands van deze laatsten. Hoewel de Curaçaoënaar Jesurun in 1897 een beknopte grammatica van het Papiamentu het licht laat zien, haast hij zich in het jaar daarop te verklaren, dat men zijn werk niet moet beschouwen als een aanmoediging tot het aanleren van het Papiamentu. Sterker nog: kort en bondig stelt hij vast: Het Papiamentu is geen taal’. De vraag waarom hij zich dan toch maar de moeite heeft getroost een grammatica samen te stellen zal wel altijd onbeantwoord blijven.
| |
| |
Hartog wijst op een andere Curaçaoënaar, J.H.M. Chumaceiro, die in 1905 het Papiamentu beschouwde als een hinderpaal om behoorlijk Nederlands te leren en meende, dat er een algemeen verlangen bestond om deze taal af te schaffen... ‘men eist het zelfs’.
In tegenstelling tot deze meningen staan de waarderende uitspraken van de hoogleraren Lenz en Hellinga. De waardering van Lenz kent geen grenzen. Hij beëindigt zijn studie in 1928 met de woorden: ‘De consiguiente, si se acepta el criterio de Jespersen, Language, p. 324: that language ranks highest which goes farthest in the art of accomplishing much with little means, or, in other words, which is able to express the greatest amount of meaning with the simplest mechanism, el papiamento es una de las lenguas más perfectas del mundo’. Veel aanvaardbaarder is de waardering van Hellinga, die in 1949 opmerkt: ‘Men moet daarom niet vragen over welke vormen een taal beschikt als men de waarde ervan wil bepalen, maar men moet zich afvragen of de taal begrippen tot uitdrukking kan brengen, die onmisbaar zijn voor de moderne cultuur, b.v. Tijd, Getal, Oorzaak, Gevolg. Er zijn namelijk talen, waarin men dat niet kan doen. Dat is niet het geval met Papiamento (-)’.
Men zal zich ongetwijfeld afvragen hoe het Curaçaose volk in zijn geheel staat tegenover het gebruik van het Papiamentu. Hoewel na de vestiging van de olieindustrie in 1916 het gebruik van het Papiamentu in het intieme sociale verkeer in alle Curaçaose milieus was doorgedrongen, heeft er nog jaren een odium van onvolkomenheid en minderwaardigheid op gerust. De Curaçaoënaar was weliswaar trots op zijn taal en liet geen enkele gelegenheid na dit openlijk te verkondigen, maar hij beschouwde deze taal uitsluitend als medium voor een mondelinge uiting van alledaagse dingen. Bij officiële gelegenheden bediende hij zich echter bij voorkeur van het Spaans, het Engels of het Nederlands. Het was traditioneel, dat een bruidspaar, staande op een feestelijk versierd podium, geduldig een rij van sprekers aanhoorde. Deze sprekers bezongen in alle toonaarden de zegeningen van het huwelijk terwijl de auctor intellectualis temidden van de gasten in lijdzaamheid zijn met moeite gewrochte redevoeringen bijna onherkenbaar over zich heen liet gaan. Typisch is, dat een korte Papiamentse speech, door de spreker zelf gemaakt, bij zulk een gelegenheid door de aanwezigen nauwelijks zou zijn aanvaard. Sterker nog: bij sterfgevallen was het de gewoonte, zelfs op plaatsen waar men het Nederlands nauwelijks sprak, dat de aanspreker of doodbidder in het Nederlands de volgende traditionele woorden op luide toon sprak: ‘Familieleden, vrienden en bekenden worden vriendelijk verzocht zich te paren en het lijk te (achter) volgen’.
Met de wetenschap, dat Curaçaoënaars zowel van zingen als van hun taal houden, hebben drie jongelieden in 1941 gemeend een bijzonder originele vondst te hebben gedaan: onder het pseudoniem Julio Perrenal componeerden zij goed in het gehoor liggende wijsjes, die voorzien werden van een Papiamentse tekst. Het bleek een bijna onmogelijke opgave één van de vele muziekgezelschappen te overreden deze liedjes ten gehore te brengen: het Papiamentu kende wel kinder- en arbeidsliederen maar op ‘hoog niveau’ gaf men toen nog de voorkeur aan een vreemde taal.
Het is een goede gedachte geweest van Herman de Man om een paar jaar later via
| |
| |
de radio lezingen in het Papiamentu te laten houden. Ik ben het met Hartog eens, dat de invloed ervan zeker niet mag worden onderschat omdat de Curaçaose omroep - in die tijd nog in de kinderschoenen - op een bijzonder hoge status kon bogen en alleen toespraken in vreemde talen gangbaar waren.
Hoe was het nu gesteld met het Papiamentu als schrijftaal? Ondanks eerder genoemde publikaties en niettegenstaande het feit, dat reeds in 1871 het eerste in het Papiamentu uitgegeven blad ‘Civilisadó’ verscheen, was de waardering niet groot. Zo werden huwelijksaankondigingen en Eerste Communieprentjes zelden of nooit in het Papiamentu opgesteld. Het feit, dat men nog steeds moeite heeft met de schrijfwijze, kan als verzachtende omstandigheid worden aangevoerd; daartegenover staat, dat in 1898 maar liefst drie grammatica's het licht zagen: van N.J. Evertsz in het Spaans, van Antoine Pijpers in het Nederlands en van Alfredo Sintiago in het Papiamentu. In 1928 verschijnt van de hand van Van de Veen Zeppenfeldt een grammatica in het Nederlands.
De kentering is feitelijk gekomen door de politieke bewustwording. De autonomiegedachte stimuleerde het nationale gevoel met als gevolg een bloeiperiode van het Papiamentu: de gloedvolle redevoeringen, die op talloze politieke vergaderingen werden afgestoken, moesten in pamfletten samengevat worden!
Toen eenmaal de tijd gunstig was, publiceerde Pierre Lauffer zijn eerste bundel gedichten (‘Patria’), die hij jaren schuchter ‘in portefeuille’ had gehouden! De literaire jongeren richtten in 1950 het Papiamentse tijdschrift ‘Simadán’ op. Er verschenen tal van novellen, ondanks het feit, dat de publikaties, wegens het geringe afzetgebied, financiële offers vergden. René de Rooy waagde zich zelfs aan een toneelstuk in verzen, ‘Juancho Picaflor’, dat onmiskenbaar invloeden verraadt van ‘Cyrano de Bergerac’ van Rostand en de Don Juan figuur.
Intussen publiceerde Goilo zijn Papiamentse Leerboek en Jansen zijn woordenboeken. De alfabetische rangschikking van deze laatste kan weinig bevredigend zijn zolang de overheid niet inziet, dat het van primair belang is een schrijfwijze vast te stellen voor een taal, die zich van ‘spreektaal’ tot algemeen erkende ‘schrijftaal’ heeft ontwikkeld. Hoewel sedert 1957 het Papiamentu aan de Gemeentelijke Amsterdamse Universiteit gedoceerd wordt, bezit deze taal nog steeds geen officiële spelling, een feit, dat door sommigen vaak wordt betreurd maar door anderen wordt beschouwd als inhaerent aan het wezen van ‘nos dushi Papiamentu’ (sic!). Het is daarom begrijpelijk, dat pogingen, die hiertoe werden ondernomen, gedoemd waren te falen. In 1905 verzuchtte Hesseling reeds: ‘De anarchie in de orthografie van 't Papiaments is een lastig ding. Evertsz schrijft b.v. muchoe, veel, met een u in de eerste, een oe in de tweede lettergreep omdat de klank van de eerste sylbe van Spaanse, maar die van de tweede, volgens de schrijver, van Hollandse oorsprong is. (Compendio de la gramatica del Papiamento, Curazao 1898)’.
In 1918 publiceert W.M. Hoyer een spelling onder de titel ‘Papiamentoe i su manera di skirbié’. Onmiddellijk valt in het oog, dat de schrijver de ‘anarchie’, door Hesseling gesignaleerd, voortzet: het foneem /u/ wordt op twee wijzen aangegeven, nl. door oe en door u.
| |
| |
De mensen, die uit hoofde van hun functie het Papiamentu dagelijks hanteerden, hebben zich nauwelijks om de schrijfwijze bekommerd. In de jaren veertig echter stelden zij een commissie samen (U.P.P. - Union Pro Papiamento) om te trachten tot een uniforme schrijfwijze te komen. Destijds was ik één van de drie onderwijzers, die als ‘taalkundig expert’ waren toegevoegd. Ik herinner mij, dat op de vergaderingen fel en verbeten werd gedebatteerd, maar enig resultaat heeft de commissie niet kunnen boeken omdat telkens weer etymologische en zogenaamde esthetische bezwaren werden geopperd. Met deze wetenschap voor ogen heeft Maduro een grondige studie gemaakt van de etymologie van de Papiamentse woorden voordat hij zijn spelling in 1953 het licht liet zien.
Hij baseert deze, zoals hij vermeldt, op vijf punten:
1. | de regel van de beschaafde uitspraak |
2. | de regel van de gelijkvormigheid |
3. | de regel van de etymologie |
4. | de regel van het gebruik |
5. | de toekomst van onze taal. |
Het is duidelijk, dat hij hiermee in het kielzog vaart van De Vries en Te Winkel, waartegen door de vereniging tot vereenvoudiging van de Nederlandse spelling ‘vijftig jaren van strijd’ is geleverd. Het is dan ook niet te verwonderen, dat hij, vooral door het derde punt, moeilijkheden heeft opgeroepen, die door toevoeging van een goed verzorgde etymologische woordenlijst niet werden opgelost. De bruikbaarheid vun zijn spelling heeft hij er niet mee bevorderd. Hij ziet zich genoodzaakt tal van uitzonderingen te maken; bovendien eist hij van de gebruiker van zijn spelling een niet geringe kennis van het Nederlands en van het Spaans. Zo geeft hij aan, dat woorden, die ‘intact’ uit het Nederlands zijn overgenomen, de Nederlandse spelling moeten behouden: baar, spaar, preekstoel, potlood, zuurdeeg, rouwband, lauw enz. Het Spaans kent de suffixen -ción en -sión. In het Papiamentu zijn deze veelal gepalataliseerd tot -shon (uitspraak sh - Ned. sj van sjees). Maduro maakt in zijn spelling het Spaanse onderscheid maar voegt er tevens aan toe, dat ‘populaire’ vormen wel de sh vereisen. Het is jammer, dat hij niet te rade is gegaan bij Zwaardemaker en Eykman, die in 1928 reeds stelden: ‘Wetenschappelijk is een spelling juist te noemen, wanneer zij zich zoo dicht mogelijk aan het door den tijdgenoot gesproken woord aansluit en zich losmaakt van de geschiedenis’.
Het is een grote verdienste van de hispanoloog Luis H. Daal, dat hij als voorzitter van de commissie ‘Fo'i hopi un só’ (uit vele slechts één) in afwachting van een door de regering officieel vast te stellen spelling, een voorlopige heeft samengesteld, gebaseerd op de fonetiek ‘maar met enige zeer voor de hand liggende en begrijpelijke concessies aan de etymologie’. Het is mijn overtuiging, dat de poging van Daal c.s. het best is geslaagd. Betreurenswaardig en verbazingwekkend is het, dat de Antilliaanse overheid aan dit rapport (nog) niet de aandacht heeft besteed, dat het stellig verdient, temeer omdat haar opdracht tot het ontwerpen van een spelling (nog) geen enkel resultaat heeft opgeleverd. De bezwaren, die de meeste Curaçaoënaars tegen
| |
| |
de spelling-Daal hebben, vinden hun grond in de hardnekkigheid waarmee men volhoudt, dat de etymologie in de spelling tot uitdrukking moet worden gebracht. Symptomatisch voor de kritiek is het artikel, dat ik aantrof in het Curaçaose weekblad ‘La Union’ van 18 augustus 1961 - ‘Papiamento y su problemanan’ - waarin o.a. het volgende wordt beweerd:
‘Ortografía di un lenga segun mi ta su cara. E cara mester correspondé cu e curpa, cu ta e parti oral. Tambe cu e alma, cu ta e población’. (De spelling van een taal is volgens mij haar gezicht. Het gezicht moet in overeenstemming zijn met het lichaam, dat het gesproken deel is. Ook met de ziel, die het volk is.)
Nog afgezien van het bombastische, waarmee bij de argeloze krantenlezer op deze manier tegen elke poging een zekere stemming kan worden gekweekt, is het duidelijk, dat de schrijver geen flauwe notie heeft van de functie van een spelling.
Mijn bezwaren tegen de spelling-Daal gelden in hoofdzaak het feit, dat hij om wille van de fonetiek geen rekening houdt met de regel van de gelijkvormigheid. Indien b.v. in de enclise het persoonlijk voornaamwoord ‘bo’ wordt uitgesproken ‘boe’, acht ik het ongewenst dit in een spelling tot uitdrukking te brengen. Evenmin zou ik zo ver willen gaan om voor ‘God’ drie schrijfwijzen aan te geven: Dios - Djos - Djo. Ook door de assimilatie wordt immers dikwijls de uitspraak gewijzigd. In het Nederlands zou men dan b.v. moeten schrijven het cijfer ‘vijf’, maar ‘tis fijv uur’. Het zou ondoenlijk zijn hiermee rekening te houden, zoals Daal trouwens zelf toegeeft. Aan de regel der gelijkvormigheid zal geen enkele spelling ontkomen maar deze kan in de praktijk alleen volledig worden toegepast ‘wanneer de structuur van de grammatica (-) afdoende is bestudeerd’. De stichting Wosuna heeft in 1955 een commissie in het leven geroepen om studies over het Papiamentu te verrichten. De eerste taak van deze commissie is geweest de structuur van het hedendaagse Papiamentu te beschrijven. De uitkomsten zijn helaas nog niet gepubliceerd.
Ik kan mij levendig voorstellen, dat niet iedereen in zijn waardering voor het Papiamentu even enthousiast zal zijn als Lenz, die deze taal aanbeveelt in de aandacht van degenen, die zich beijveren voor Esperanto, Volapük en andere ‘internationale’ talen. Het grote voordeel van het Papiamentu boven deze talen ziet de hoogleraar in het feit, dat het werkelijk bestaat en dat het uitstekend dienst doet voor het dagelijks gebruik van ontwikkelde mensen. De realiteit, waarvan gewaagd wordt, moet in ieder geval onder ogen worden gezien. Vast staat, dat het Papiamentu thans wordt gebruikt in politieke discussies, in kranten en tijdschriften, in literair proza, in poëzie en in wetenschappelijke verhandelingen. Vast staat ook, dat de invloed van het Nederlands met de dag zal toenemen. Men behoeft geen profeet te zijn om te kunnen voorspellen, dat de ontlening aan het Nederlands steeds verder zal gaan. De Curaçaoënaar moet er aan de ene kant voor waken uit gemakzucht allerlei Nederlandse woorden klakkeloos in te voeren; aan de andere kant moet hij zo reëel zijn om die Nederlandse woorden op te nemen, waarvoor geen Papiamentse equivalenten bestaan. Het moedwillig verspaansen van zulks woorden geeft aan de taal een kunstmatig karakter. Taalkundig beschouwd behoort b.v. een woord als ‘eilandsraad’, dat ik zou schrijven ‘èilantsrat’, tot onze moedertaal, terwijl het vaak gehoorde ‘conseho insular’ een
| |
| |
‘vreemd’ woord is, dat absoluut af te keuren is, omdat het motief, dat aan het gebruik ervan en grondslag ligt, ondeugdelijk is.
Uit de beschouwingen over het Papiamentu meen ik, dat het duidelijk is geworden, dat het onmogelijk is deze taal bij het onderwijs op Curaçao te weren.
In het volgende hoofdstuk zal uit het onderzoek blijken hoe groot de invloed is, die het Papiamentu op het Nederlands van het Curaçaose kind uitoefent.
|
|