| |
Harold Nicolson.
Men zegt dat Tsjecho-Slowakijë een kunstmatige staat was, een bedenksel van de vredesconferentie. De leden hier achter mij noemden het geen kunstmatige staat, toen zij zijn legers gebruikten om tegen de Bolsjewieken te vechten. Toentertijd was het geen kunstmatige staat: het was ‘onze dappere bondgenoot’, en dapper was hij ook... Men tracht ook voor te wenden of de mensen te doen veronderstellen, dat deze gehele crisis, die wij hebben doorgemaakt,
| |
| |
enkel en alleen de kwestie van de Sudetenduitsers betrof.... Wat wilde Hitler? Hitler wilde drie dingen. Ten eerste wilde hij dat de Sudetenduitsers in het Rijk werden opgenomen. Het tweede, dat hij wilde, was de vernietiging van Tsjecho-Slowakijë. En het derde, dat hij wilde, was, de wereld te tonen dat Duitsland nu de overheersende mogendheid in Europa is. Wij hebben hem die drie dingen alle toegestaan.
Ik zal niet nader ingaan op het verschil tussen München en Godesberg, maar laat ons de zaak vanuit Hitlers oogpunt bezien. Het eerste, dat hij verlangde, was Sudeten-duitsland. Ik moge opmerken, dat ik daar iets van af weet. Ik weet er nogal iets van, omdat ik een van die onfortuinlijke en veel gesmade mensen was, die de commissie van de Parijse conferentie vormden, welke de clausules van het verdrag van Saint-Germain, waardoor die grens bepaald werd, voorbereidde. En ik kan de geachte leden vertellen, dat dat niet in onwetendheid geschiedde. Ik zelf b.v. reisde naar die streek om te zien, waar een spoorwegstation gelegen was. Het vraagstuk was destijds bijna onoplosbaar. Wanneer men spreekt over het verdrag van Versailles of dat van Saint-Germain, dan beseft men niet de onmogelijke geestestoestand van de mensen in die tijd. Het is een van de kwaadste gevolgen van de oorlog, dat hij een geestestoestand teweeg brengt, die het onmogelijk maakt de dingen onpartijdig te beschouwen. Het was toen volkomen onmogelijk de mensen ertoe te brengen iets in te zien, wat dan ook. Ik herinner mij hoe ik aan diezelfde grens, die thans in onze gedachten is, uren doorbracht met mijn Amerikaanse collega om te trachten een plan uit te werken, dat wij ook werkelijk uitwerkten, een heel goed plan, volgens hetwelk de gebieden van Eger en Asch aan Duitsland gegeven zouden worden. Wij gingen ermee naar onze
| |
| |
chefs, die allebei zeiden: ‘Maar ben je gek! Wou je Duitsland grondgebied geven omdat het oorlog tegen ons gevoerd heeft! Dit is nooit Duits gebied geweest. Duitsland zou uit deze oorlog komen met een landaanwinst in Bohemen?!’ Natuurlijk was het onmogelijk dat door te zetten......
Hoewel ik de beangstigende economische moeilijkheden ken, hoewel ik weet hoe moeilijk wij het vonden wat betreft verkeer, markten en verbindingen om die duizend jaar oude grens te verbreken, toch zou ik desondanks, en ondanks mijn sympathie voor minderheden, het Engels-Franse plan aanvaard hebben, met onzegbare droefheid weliswaar, maar met berusting. Het was geen oorlog waard. Stellig zou ik van Hitlers drie punten hem het eerste geschonken hebben.
Nu komen wij aan het tweede punt. Waarom wilde Hitler Tsjecho-Slowakijë vernietigen? In de eerste plaats was Tsjecho-Slowakijë een hinderpaal voor zijn ‘Drang nach Osten’. Ten tweede was het een vooruitgeschoven post in geval van een Russische aanval op Duitsland. Dat is bekend. Ten derde vertegenwoordigde het voor de Kleine Entente, voor alle kleine staten, ook de Oostzeestaten, en zelfs voor de kleinere landen van het Westen, de succesvolle democratische staat. Het was de enige succesvolle democratische staat die uit de oorlog was voortgekomen, en het betekende niet alleen een strategisch gevaar voor Duitsland, maar een geestelijk en politiek gevaar in deze zin, dat het een voorbeeld van de volmaakte democratische staat was. Wat men ook daartegen moge inbrengen, dit was zo. Duitsland haatte de gedachte, dat aan zijn grenzen een land lag, dat niet alleen uitstekend georganiseerd was voor het geval van oorlog, maar een land dat succes had, ondanks zijn minderheden en ondanks de zogenaamde kunst-matigheid van democratische instellingen in Midden- | |
| |
Europa. Duitsland was besloten het te vernietigen. Ik zou mij tegen dit tweede punt verzet hebben. Ik zou welhaast bereid zijn geweest tot aan een oorlog toe te gaan om te doen zien, dat het niet mogelijk was voor één land in Europa, een groot land, om een ander land in Europa, een klein land, te verpletteren en ons daarbij onverschillig te bevinden. Dat zou ik hebben willen tonen.
De Regering zal nu wel zeggen: ‘Dat hebben wij gedaan. Daar is toch de garantie’. Die garantie is het bespottelijkste staaltje van diplomatieke schijnheiligheid dat ooit vertoond is. Waarom werd die garantie ingesteld? Het Huis weet heel goed dat zij enkel en alleen om deze reden werd ingesteld: ter verberging van de lastige opgave van tegen Tsjecho-Slowakijë te moeten zeggen, dat het zijn verbond met Rusland en zijn verbond met Frankrijk moest opgeven. Zodra gij de buitenlandse politiek van een land dicteert, betekent dat, dat dit land zijn onafhankelijkheid moet prijsgeven; en daarom, om het beter te laten klinken, wordt een algemene geneutraliseerde garantie aan Tsjecho-Slowakijë gegeven, en daaronder komen natuurlijk de twee bondgenootschappen te vervallen. Om die reden was de garantie in haar oorsprong onoprecht. Maar in haar uitwerking is zij precies even onoprecht. Zij is totaal onuitvoerbaar. De Minister voor de Coördinatie der Landsverdediging zeide gisteravond: ‘Wij beschouwen het als een zedelijke verplichting’. Maar hij weet nog niet waarover die verplichting zich uitstrekt. Wat is Tsjecho-Slowakijë? Op hetzelfde ogenblik, waarop de minister sprak, rukten de Polen verder op; op datzelfde ogenblik waren de Hongaren bezig de linies vast te stellen, die zij zouden bezetten; op datzelfde ogenblik werden telegrammen gewisseld tussen Warschau en Boedapest over de vraag, of zij al dan niet Roethenië zouden annexeren. Garantie, zede- | |
| |
lijke verplichting - wat beduidt het? Zullen wij de Polen en Hongaren gaan tegenhouden? Terwijl wij praatten alsof dit iets was dat wij Tsjecho-Slowakijë gegeven hadden tot vergoeding voor de vreselijke slag die wij het hadden toegebracht, waren de Polen - op een manier die men slechts vergelijken kan met die menselijke gieren in de middeleeuwen, die de gewonden op het slagveld plachten uit te plunderen - bezig op te rukken en weigerden
zij onze protesten in ontvangst te nemen; en op datzelfde ogenblik rukten ook de Hongaren op. Neen, ik beschouw de garantie niet als een mogelijke, uitvoerbare regeling of als een verzachtende omstandigheid bij onze schijnheilige behandeling van Tsjecho-Slowakijë.
Ik kom nu aan het derde punt. Het is van veel belang Hitlers drie verlangens in deze opeenvolging te plaatsen, aangezien het hele gewicht van de verdediging van het regeringsstandpunt neerkomt op de vraag: Zoudt ge willen vechten om no. 1 te voorkomen? Het gaat niet om no. 1, maar om de nos. 2 en 3; en no 3 is de overheersing van Europa door Duitsland. Dat is de kern van de zaak, datgene wat wij hadden moeten weerstaan, en wat wij alsnog behoren te weerstaan, maar wat wij naar ik vrees niet meer kunnen weerstaan, omdat het te laat is. Ik geloof niet dat elk lid der regering volkomen oprecht kan zijn, wanneer hij voor zijn geweten weet te verbergen wat deze beschamende nederlaag, deze vreselijke terugtocht van München betekent voor het lot en de toekomstige positie van ons land. Ik kan niet geloven dat iemand, die enig werkelijk gevoel heeft voor het gezag en de onafhankelijkheid van ons land, die capitulatie van München anders kan beschouwen dan als een der rampzaligste episoden die ooit in onze geschiedenis zijn voorgekomen. Door die capitulatie stellen wij Hitler in staat aan de gehele wereld of tenminste aan geheel
| |
| |
Europa duidelijk te maken, dat de overheersende macht in Europa thans niet Groot-Brittanië is, maar Berlijn, of liever het Führerhaus in München.
Op ditzelfde ogenblik, waarop wij hier praten, zijn de landen van Europa zoals Boelgarijë, Roemenië, Joego-Slavië - die naar ons uitgezien hebben met een bijna hartstochtelijk verlangen, hopende dat wij iets zouden doen, dat wij enige kracht en vastberadenheid zouden tonen om ze te redden van de angstaanjagende bedreiging - waarschijnlijk doende om handelsverdragen te sluiten met Duitsland, bedenkend dat ze nu wel tot een vergelijk moeten komen. De tijger laat zijn tanden zien, de deur van de kooi staat open, de bewaker is weg, zij moeten zich onderwerpen. Terwijl wij hier debatteren, spoedt de heer Funk, de Duitse handelsvertegenwoordiger, zich met de Oriënt-Express regelrecht naar Ankara, zonder onderweg te stoppen, want hij weet dat het daar al in orde is. Hij is een schrander man. Een handelsverdrag tussen Estland en Duitsland is onder bedreigingen in de maak, volgens hetwelk Estland alleen Duitse goederen zal mogen kopen in ruil voor de verkoop van Estlandse goederen aan Duitsland. Wij hebben niet alleen Tsjecho-Slowakijë, niet alleen de Sudetenduitsers, maar de sleutel tot heel Europa prijsgegeven.
Men zal, ik weet het, zeggen, dat het een lange tijd zal vereisen om de veroveringen te verteren. Ik geloof van niet. Ik geloof dat de spijsvertering van het Derde Rijk uiterst krachtig is. Ik geloof dat het ongeveer drie maanden zal vergen eer zij die zijden strik van handelsverdragen gedraaid hebben om iedere staat die grenst aan Duitsland of binnen zijn invloedsfeer valt. Binnen drie maanden zullen zij die in zulk een toestand gebracht hebben, dat zij met geen mogelijkheid zich kunnen veroorloven - tenzij wij een
| |
| |
krachtsontwikkeling aanwenden waartoe ik ons niet in staat acht - om enige Duitse druk te weerstaan en zich ertegen te verzetten hun hulpbronnen geheel en al ter beschikking van Duitsland te stellen....
Maar de Premier zegt: ‘Ik heb dit papier’, het papier waar hij mee wuifde bij zijn terugkeer, toen hij naar zijn zeggen ‘vrede met ere’ bracht. Hij zegt: ‘Ik heb deze overeenkomst met Hitler gesloten.’..... Of wij dit papier nu hier te lande ernstig nemen of niet, het blijft een feit dat de gevolgen ervan op het vasteland geweldig zullen zijn. Daar zal men zeggen: Dit is voor het eerst in de geschiedenis van het Britse volk sedert 250 jaar, dat het openlijk ten aanschouwe van de wereld vriendschap heeft gesloten met den sterke tegen den zwakke. Gedurende minstens 250 jaar is de vaste grondslag van onze buitenlandse politiek, als een natuurwet, naar het woord van Sir Eyre Crowe, geweest: door ieder middel waarover wij beschikten de overheersing van Europa door een enkele mogendheid of een groep van mogendheden te voorkomen. Dit beginsel bracht noodzakelijkerwijze mede, dat wij steeds de kleine mogendheden moesten steunen tegen de grote. Door dat papier, luchthartig, blijmoedig misschien, maar zeker tragisch ondertekend in een nachtelijk uur, plaatste de Premier zijn handtekening onder een verklaring, dat die politiek na 250 jaar verlaten was.
De uitwerking daarvan op de kleine landen zal bliksemsnel zijn. Ik wil niet beweren dat hun openbare mening onmiddellijk beïnvloed zal worden door de omstandigheid, dat hun pers zo bevreesd is geworden om iets tegen Duitsland te zeggen. Maar in wat men de kanselarijën van Europa placht te noemen zal die aankondiging tot gevolg hebben, dat men dadelijk gaat zeggen: wij moeten tot een vergelijk komen met Duitsland. Ik ben daarom van gevoelen, dat de
| |
| |
Premier bij alle uitstekende bedoelingen, alle bewonderenswaardige moed en alle eenzame waardigheid, die hij ten toon spreidde, toch een gebrek aan begrip voor een vreemde mentaliteit heeft getoond, en mogelijkerwijze een gebrek aan erkentenis van het feit, dat de grote tradities van onze politiek, die gevolgd zijn door verschillende regeringen en verschillende partijën gedurende 250 jaar, waarschijnlijk berusten op iets meer dan een gewoonte van het Foreign Office.
Ik weet dat men in deze dagen van ‘realisme’ diegenen van ons, die onze verkiezingsbeloften trachten te houden, ontrouw jegens de partij verwijt. Men zeide mij woordelijk ‘Het is verkeerd in eigen doel te trappen’. Alsof het een partij voetbal was, die in deze eerbiedwaardige vergadering gespeeld wordt. Ik weet dat diegenen van ons, die trachten voet bij stuk te houden, beschuldigd worden van beperktheid van geest. Ik weet dat in deze dagen van ‘realisme’ beginselen als vrij excentriek beschouwd en idealen met hysterie gelijkgesteld worden. Ik weet dat diegenen van ons, die geloven in de tradities van onze politiek, die geloven in de stelregels geërfd van onze voorvaderen, die geloven dat het een grootse taak van ons land is de zedelijke normen in Europa te handhaven, een vaste grondslag in de internationale betrekkingen in stand te houden, geen vriendschap te sluiten met mensen wier gedrag aanwijsbaar slechts is, maar een of andere norm aan te nemen waarnaar de kleinere mogendheden kunnen beoordelen wat goed is in internationale relaties en wat niet - ik weet dat zij, die er zulke overtuigingen op na houden, beschuldigd worden een ‘Foreign Office-geest’ te bezitten. Ik dank God dat ik een Foreign Office-geest bezit. Om deze redenen deel ik met den heer Duff Cooper een diep wantrouwen in de buitenlandse politiek der regering. |
|