Het vrolijke bleekersmeisje
(ca. 1841)–Anoniem Vrolijke bleekersmeisje, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 44]
| |
Ben ik dan geen onnozel dier?
Hier op deez' wereld ken ik geen plaizier.
2.[regelnummer]
Ik eet niets als het grasje groen,
Wat kan ik minder schaden doen,
Om niet te verzaderen,
Al aan de groene bladeren,
En drink nog eens voor mijn plaizier,
Een beetje water uit de klare rivier.
3.[regelnummer]
Ik loop op bergen zeer gaauw en snel,
Maar velen achterhalen mij wel,
Want bij het nederdalen,
Komen zij mij achterhalen,
Want zij zijn zoo op mij verwoed,
En dorsten onophoudelijk naar mijn bloed.
4.[regelnummer]
Ik prijs de jagers van de jagt,
Zij komen bij dag maar nooit bij nacht,
Maar ziet die stomme boeren,
Hoe die komen mij beloeren,
Met koperdraad en stroppen zeer groot,
Zoo brengen zij 't arme haasje ter dood.
5.[regelnummer]
En hebben zij mij dan gevaân,
Dan moet het op een strijden gaan,
Den eenen zegt den zijnen,
Den anderen den mijnen,
Maar wie mij dan heeft, dat baat mij niet,
Want ik arm haasje zit in het verdriet.
6.[regelnummer]
Doch ziet ik schep maar goeden moed,
Omdat ik wordt gegeten van edel bloed,
Al op hunne saletten,
Waar zij mij op nederzetten,
En drinken er bij de koelen wijn,
Wat kan er beter dan een haasje zijn.
| |
[pagina 45]
| |
7.[regelnummer]
Zoo menige dame of schoone jufvrouw,
Dragen mijn velletje voor de kou,
Om halzen of om armen,
Om hen wat te verwarmen,
Men draagt zoo menige schoone hoed,
Al van mijn velletje zeer zacht en goed.
|
|