Het vrolijke bleekersmeisje
(ca. 1841)–Anoniem Vrolijke bleekersmeisje, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 42]
| |
2.[regelnummer]
Op 't laatst ontmoette hij een heer,
Die schat op schat, gewonnen had,
Die zag meêdoogend op hem neêr,
En liet gulhartig bij zijn sterven,
Den Bedelaar zijn schatten erven;
Zoo zorgt de Opperzegenaar,
Voor de arme kleine Bedelaar.
3.[regelnummer]
Toen ging hij vrolijk, welgemoed,
Al met zijn schat, al naar de stad,
Waar hij voorheen was opgevoed;
Schonk steeds troost aan de bedroefden,
Bood hulp aan die hulp behoefde,
Hij was de redder in 't gevaar,
Die arme kleine Bedelaar.
4.[regelnummer]
Hij had nu geld en goed genoeg,
En was te vreen, zoo als voorheen,
Toen hij zijn lot geduldig droeg,
Wijl hem geen tegenspoed meer drukte,
En zorg'loos alles hem gelukte,
Was hij gered nu uit 't gevaar,
Die arme kleine Bedelaar.
5.[regelnummer]
Nu bood hij bijstand dag en nacht,
En had erbarmen, met de armen,
Wijl hij zijn lot heèft overdacht,
Kan hem geen beter hoop thans streelen,
Dan aan de armen meê te deelen;
Zoo juicht hij vrolijk door het land,
Verlost nu van den bedelstand.
6.[regelnummer]
Gij menschdom! denkt nu vroeg of laat,
Dat God beloont, die Hem niet hoont,
Maakt op zijn hulp dus altijd staat,
Want Hij kan stroost en hulp steeds geven,
| |
[pagina 43]
| |
Hij is de redder van ons leven,
Hij is ons aller toeverlaat,
Hij redt een ieder in zijn staat.
|
|