De vrolyke kramer, met Klyn Jans pleizierig en vermakelyk Mars-dragend hondje
(ca. 1780)–Anoniem Vrolyke kramer, De– AuteursrechtvrijStem: Ik wensch u goeden Dag, Ryssel gy, enz.EEn Prins van Oostenryk,
Was zeer Vermoeit van ’t Iagen,
Ging Rusten aan den Dyk,
Bezogt met Minnevlagen:
Wat kwam hem daar ontmoeten,
Een Harderinne Zoet,
Met haar Geiten en Bokken,
Hy Verlieft op haar met spoed.
Weest Harderin Gegroet,
Ziet wie u aan komt spreken;
Een Prins uit ’s Vorsten Bloed?
Ey! ziet hier tot een Teken,
Een Ketting rood van Goude,
Een Medalje daar aan,
Voorzien van Diamanten,
Waar in staat myne Naam.
Myn Heer wat Praat is dat,
Ik heb dat niet van noden,
Ik agt geen Aardsche Schat,
Meer als my is gebooden;
Te wagten op myn Schapen,
Bent gy vol Minne pyn,
Zo gaat by uw Hof Dames,
Die Gekleed zyn in ’t Satyn.
Wat lieffelyk Geluid,
Komt uit uw Lipjes vloejen,
Komt Harderin, Myn Bruid,
Wilt my niet meer Vermoejen,
Laat uw Schaapjes aan de Heyde
En trekt met my naar ’t Hof;
Gy zult dragen een Kleed van Zyde
En Ryden in een Karos.
Ik agt geen Hoofsche Pragt,
Myn Schaapjes is myn Leven,
Staat van u Reden af,
Wilt u naar ’t Hof begeven,
En laat my by myn Schapen,
In ’t Lomm’ren by dees Beek
En gaat by u Hof Dames,
Daar gy van uw Liefde spreekt.
| |
[pagina 53]
| |
Kan ik geen Harderin,
Tot mynen Min Bekooren
En dat een Prince Kind,
Uit Konings Bloed Gebooren,
ô! Dood wilt myn Verslinden,
Caron wilt myn Raadsman zyn,
Dat zy word myn Beminden,
Of ik Sterf van Minnepyn.
Ziet wat de Liefde doed,
De Prins gaat hem Verkleden
En vlegt een Roozen Hoed,
Van Loof en Bloemen mede
En Kleed hem als een Harder,
Door de Liefden overmand,
Ging met zyn Schaapjes Weyden,
Tot dat hy haar Hutje vant.
Ik wensch u goeden Dag,
Myn Silvia geprezen,
’t Is Damon die u Groet,
Doed u de Morgen Zegen:
Ey wilt u Stal ontsluiten,
Want de Zon is in de Kim
En Dryft u Vee na Buiten,
Allerzoetste Harderin.
ô! Slaap, ô! zwaare Slaap!
Bedwelmt door het Droomen,
ô! Damon wagt dog wat,
’k Zal aanstonds by u komen,
Ik zal myn Stal ontsluiten
En gaan met u na de Hey,
Hooren de Vogels Fluiten,
Want het is dog in de Mey.
Ziet Zilvia de Maagt,
Met haar gewaande Harder,
Een Prins in zyn Gemoed,
Hy leide haar nog varder,
Tot zyn Vaders Warande,
Daar opende hy zyn Borst
En sprak, Ziet hier de Bande,
Die als een Prins zyn uit Gedorst.
De Maagt was zeer Onsteld,
Hy sprak hebt geen Benouwen,
Op ’t Koninklyke Slot,
Zal ik u Schoonheid Trouwen:
Laat weten aan u Benden
En aan de Harders fris,
Als dat Damon uw Harder,
In een Prins veranderd is.
Harders en Harderins,
Die hier aan deze Beeken,
Weyden uw wollig Vee,
Wilt van myn Trouwdag spreken,
Speeld op Bas en Phioolen,
Ter eer van Zilvia
En van de Prins myn Harder,
Nood u op zyn Bruilofts Zaal.
|
|