Het vrolyk Catootje(1802)–Anoniem Vrolyk Catootje, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Een nieuw Lied. Stem: 'k Zal met geduld tot morgen wagten. 1. Vrienden luisterd na myn reden Hoe ik eens met goed fatzoen, Ik ben eens buiten de stad gaan treeden 'k Had een rypaardjen van doen, Maar toen ik kwam aan de Hyden, Vond ik daar een merrie paardje staan Dat was bezig om te wyden, Ik ben 'er na toe gegaan, Maar toen ik kwam aangaan, Vond ik daar een Koopman staan, Ik sprak tegen hem met reden, Deeze merrie staat my wel aan. 2. Ik ging deze merrie wel visenteeren Langs haar beentjes overal, Ja daar moet niets aan mankeeren, Want zy had geen spat nog gal, Zy was zo wel gemaakt van leden, Zo van borst als naturel, En van kop zo net besneeden, Ja daar toe zo glad van vel, Ja daar mankeerde in 't minst niet aan Zy had een halsje gelyk als een zwaan En een paar oogies als twee fakkels, Ik heb de koop vast toegestaan. [pagina 35] [p. 35] 3. Maar zy deedt niet als draaijen en keren Zo dra zy haar toom kreeg aan, 't Waar maar om de mennasie te leeren Ik heb myn spooren aangedaan, En ik begon toen zo langssaam te reiden En te steken met myn spoor, Maar zy kon 't niet langer meer lyden Want zy sprong gelyk schier door Ja zy sprong schier overend, Want zy was geen spooren gewend, Maar ik gaf geen moed verlooren, Want ik was een moedige Held. 4. Ik begon toen ook te galloppeeren, Op dat schoone jonge paard, En met myn sweepje te charresseeren Ik heb myn zo deerlyk afgemat, 't Roode sweet kwam daar met hoopen Door 't steeken van myn spoor. Langs haar beentjes heenen loopen, Ja zy sprong gelyk schier door, Ik heb haar gestooken en ik weet het wel, Maar tog niet gekwetst haar vel, 't Waar door 't steken van myn sporen De Pekuer die weet 't wel. 5. Maar toen ik had na myn vermoogen, En gedaan schier al myn best, Toen heeft zy myn nog bedrogen, Ja dit spyt myn 't aldermeest, 't Waar voor my een groot schandaal, Want zy wipten myn uit haar saal, Ik bleef toen leggen zonder spreeken [pagina 36] [p. 36] Op 't Veld, gelyk een paal. Maar toen ik weder was bedaard, Zag ik om, weg was myn paard, En ik rees zoetjes overend, En was in 't geheel niet contend. 6. Maar toen ik ley met by myn Armen Uitgerekt al op 't veld, En ik deed toen niet als kermen, Ik waar er zoo deerlyk mee gekweld, Dat ik moest blyven uit het ryveld, Ik kon hem draaijen ik kon hem keeren Ja hy waar gelyk getod. Maar ik zal deze Merrie wel anders doen leeren, Want myn Duimpje is nog niet Capot Ik zal deze merrie wel anders doen leren, Als myn Duimje weer is hersteld. Vorige Volgende