| |
| |
| |
| |
De Zugtende Echt-Genoot, over de Slegte en Duuretyd.
Wys: Wat is ons land vol vreugd.
Het is tans slegt gesteld.
Een ieder schreeuwd om geld,
Daarby is alles even duur,
De Boter, Brood, en Zout en Zuur,
De Man kwam s' avonds t'huis,
En sprak: 'k heb munt nog kruis
Verdiend, want alles lyd reeds stil.
God weet waar het nog heenen wil,
Ons kleeren die zyn al verteerd,
Waar m' zig des s'winters mee geneerd
Het klaagt en kermd van de dorst,
Geen voedsel in uw teed're borst,
| |
| |
De Huishuur loopt ten end,
Ach! wat een droef elend,
m' Is niet in voorraad voor die man,
Waar men hem mee betaalen kan,
Men blyft tog graag zo lang men kan,
Een braaf en nok een eerlyk man,
Want als men niet betaald,
De Huisbaas word dan boos en kwaad,
En zet ons boeltje op de straat,
Die heeft ook geen vertier,
Die klaagt en kermt en zugt en beeft,
Heeft byna niets daar hy van leeft,
(Ik stond 'er voor verbaasd)
Myn Winkel die is leeg en glad,
Zo lang geborgd als 'k wat had,
| |
| |
Myn voorraad is van stal,
Geen geld geen goed myn knegt en meid,
Die heb ik ook haar dienst ontzeid,
Men werkte met veel vlyt,
Och sprak de Vrouw houd goede moed
Want na het zuure volgt het zoet,
God schenkt ons dat geluk,
Ja, dan vergeet men ligt die smart,
Die ons nu treffen, en het hart
Steeds krenkt, steeds krenkt,
'Er wierd eens fris gedrenkt.
|
|