Het vrolyk Catootje(1802)–Anoniem Vrolyk Catootje, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] Een nieuw Lied, wegens de toestand van ons Land, en hoe den Ambagtsman, Zee- en Landman begint te klaagen. Stem: O Holland schoon. 1. Wy smeeken u o groote God In deez' bedroefde tyden, Dat gy weg neemt het droevig lot, Waar mee gy komt kastyden, Dat bidden wy o Heere goed, Ons arme ziele dog behoed, Wilt ons gebed verhoren, En neigt tot ons uw ooren. 2. De armoe word nu zo groot, Dat wy 't ô God gaan klagen, Ons kinderen schryen om een stuk brood ô Heer wat droeve plagen, Dat wy haar kunnen geven niet, ô Groote God wat zwaar verdriet, Zy doene niet als kermen, ô Heer wilt u ontfermen. 3. Heer verhoort ons droef gezugt, Van ons arme Lieden, Wy neemen tot u Heer toevlugt, En wilt ons bystand bieden, U wil geschiede o Heere groot, [pagina 10] [p. 10] Verleent ons dog het tydelyk brood, Dat wy uit droeve zinnen, Geen kwaad dog gaan beginnen. 4. Want de hantwerken zyn zo slegt, Hier in ons Neerlands steden, Zo wel de baze als de Knegt; Klagen niet zonder reden, Dat alle naarheid en verdriet, Al wat men doet 't is al om niet, Daar is nu niet te winnen, Wat moet men gaan beginnen. 5. Maar het is nu de laatste Eeuw, Gelyk men kan bespeuren, Het is voor menschen in 't gemeen, Een tyd om te betreuren, Gy slaat het Land met Oorlog groot, En zo komt menig dan ter dood, 't Schynt wel de laatste tyden, 't Brengt Vrouw en Kind in lyden. 6. Wy bekennen o Majesteit, Dat 't is om onze zonden, Dat gy o God zo zwaar kasteid, En straft ons t'aller stonden, Maar laten wy o Opperheer, Ons buigen voor uw voeten neer; Zoo zal hy ons weer geven, Dat wy in vreugde leven. 7. Wel aan komt laat ons dan te zaam, Voor onzen God neerknielen, En roepen ons Verlosser aan [pagina 11] [p. 11] Dat hy ons arme Zielen, Voor alle ramp en tegenspoed, Voor alle zwarigheid behoed, En laat ons dan te zaamen, Loven Gods Heiligen Namen. Vorige Volgende