Het vrolyk Catootje(1802)–Anoniem Vrolyk Catootje, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Een nieuw Lied of Zamenspraak tusschen een groote steek en een Brutus hoofd. Stem: Daar was een meisje van Amsterdam 1. Daar was een Man met een groote steek, Ik weet niet wat of hy wel leek, Een Rok met lange mouwen, Daar men wel een broek van maken kan 't was aardig om te aanschouwen. 2. Een jonkman met een Brutus hoofd; Die zei wie heeft dat ooit geloofd, Dat men in vroeger daagen, Zie zo verheugde met die dragt, En zulke kleeren dragen. 3. De oude steek zag hem eens aan En zei myn heer hoord myn vermaan, Jy met jou kaale ooren, 't is of je uit 't Apeland, In China zyt gebooren. 4. Die vreemde Mede van ons land, Bederft zeden en verstand, En maakt ook schraale zakken, Nu zit men zomtyds in een hoek, Na een glas wyn te snakken. 5. Ei lieve! ziet die heer eens aan, [pagina 7] [p. 7] Hy kan pas op zyn beenen staan, Met zyn gepunte schoenen, Een klyn rond hoedje op 't hoofd, Daar kan hy 't wel mee doenen. 6. Beziet zyn rok en vest, hoe styf, 't zit gespannen om het Lyf, En een broek zonder zakken, Nu dat diend enkelt tot gemak, Want je heeft niet veel te pakken. 7. Het geld bewaard gy in uw vest, Maar waar blyft het tog op 't lest, By hoeren en by vrouwen, Die zeer graag houden van een man Maar niet van het trouwen. 8. Die kaale mode ô wat schand, Neemt dagelyks de overhand, By veele jonge Heeren, De oude volgen hun ook na, Schoon zy veel geld mankeeren. 9. De Jonker wierd dan rood en bleek, En zei: loop heen, verbruide steek, 'k wil niets meer van u hooren, Want al die oude zotterny, Kan ons niet meer bekooren. 10. Dit kleed staat deftig, vlug en schoon 't bekoord zo menig Vrouwsperzoon Dat wil ik wel gelooven, Sprak hy die oude met zyn steek, Maar alles zal verdooven. [pagina 8] [p. 8] 11. En met zo ging die oude heen, Hy liet de Kaaloor staan alleen, En deed niet aars als schelden, ô steek ô duivelsche Oogedief. Ik zal 't uw wel vergelden. 12. Daar mee was alles afgedaan, En elk is zyn weg gegaan, En het volk daar beneeven, Die op 't schelde van die heer, Daar waaren staan gebleeven. Vorige Volgende