De vrolyke schoorsteenveeger
(1791)–Anoniem Vrolyke schoorsteenveeger, De– AuteursrechtvrijZingende onder het vegen, de allernieuwste liederen, die hedendaegs gezongen worden
Wyze: Waar is nu myne schoone tyd:
Sa vrienden luystert naar dees klugt,
Wat dat ‘er onlangs is gebleken;
Het dient een ieder tot genugt
Die ‘er van weet of hooren spreeken?
Eenen Sinjoor die lest van Roomen kwam
Op zyne weg een Pelgrimagie,
Hoort eens wat hy daar vernam,
Tot zyn geluk en avantagie.
Aan een Juffrouw haar logement,
Daar hy een aelemoes ging vragen,
Gelyk de pelgrims zyn gewent,
Om zyn hongersnood te klagen.
Vrind, zey ’t mysje waar komt gy van daan?
Wat voor een reys hebt gy voor handen?
Hy zei dat hy een Brabander waar,
Eenen Sinjoor der Nederlanden.
Dan liet de meyd den pelgrim in:
| |
[pagina 84]
| |
Ik met myn Juffrouw dat verkonden,
Want zy is ook een Sinjoorin;
Heeft u den Hemel hier gezonden?
Sy deed de Juffrouw in ’t kort bescheid;
Dat zy haaren landsman had vernomen;
Waar op de Juffrouw was verblyd,
Sy deed den Pelgrim binnen komen.
Dan kwam de Pelgrim in ’t zalet,
Waar dat de juffrouw was gezeten:
Daar word hem een stoel gezet:
Landsman, ik zou eens geeren weten,
Van uw’ conditie en uw kwalieteyt;
Hoe is de Roomsche reys ervaaren?
Of gy getrouwt of jongman zyt,
Ik zie gy zyt nog jonk van jaaren.
Juffrouw ik was libertien,
Als ik uyt Brabant ben gekomen;
Maar om die Landen eens te zien,
Heb ik dees reyzen aangenomen;
Maar dat gy wist wat een elendigheyd
Dat op die baan is te passeren:
Waar op Mejuffrauw heeft gezeyd:
Ik wil van daag u eens tracteeren.
Dan heeft zy alles opgedist,
En dan met wyn hem draaf beschonken,
Dat hy van zyn verstand niet en wist,
En aan den tafel viel aan ’t ronken:
Dan liet zy haalen een’ perukier
Daar word zyn hair heel afgeschooren.
Laat ons den Pelgrim maaken Heer,
Tot meerder glorie der Sinjooren.
Men schoot hem aan een hemd van staat
Met twee manchetten aan zyn handen;
Dan vloog zyn Pelgrims kleed op straat,
| |
[pagina 85]
| |
Dat is de mode van die land;
Een witte muis met een nacht chapon
Waar zy hem mede ten bed bestelde:
Juffrouw die speelden den boufon,
Maar het was de liefde die haar kwelde.
‘Snagts als den Pelgrim werd ontwaakt
Dacht hy hoe wonder is het droomen;
Hoe ben ik hier ter plaats geraakt?
Straks is de meyd by hem gekomen:
Sy sprak Myn heer, belieft u op te staan
Daar zyn uw koussen en uw muylen;
Hy derft zyn oogen niet opteslaan,
Hy docht wat duyvel mag schuylen.
Hy was zyn hair en kleeren kwyt;
Myn heer Sinjoor begost te zugten,
Dan was de Juffrouw en de meyd
Braaf aan ’t laggen met de klugten.
Dan kwam ’t meisje voor de tweede keer:
Laat tog ons Juffrouw niet verlegen;
Daar hangt uw beste kleed myn Heer,
Met uw’ Paruyk en uwen degen.
Hy lag in ’t bed vol angst en zweet;
Dan is Mejuffrouw by hem gekomen:
Den chochelaat is al gereed,
Landsman en wilt u niet verschroomen:
Zyt niet benauwt myn man is dood;
Ik heb myn trouw aan u gezwooren,
Myn liefde is voor u zoo groot,
Om dat gy zyt Sinjoor gebooren.
Ziet hier hoe dat fortuna gaat:
’t Meysje riep: gaat Sinjoor u trouwen!
Sy krygt een bruyd-stuk boven maat,
Van koussen, schoen en een paar mouwen
Op deze blyke bruyloft-feest,
| |
[pagina 86]
| |
Ziet men daar te kermis komen;
Elk was verheugt van minst tot meest,
Men kroonde dan Sinjoor met bloemen.
|
|