| |
De Amsterdamsche Zwierbol.
Ziet men de Ploertjes zwieren,
Al met zyn lief aan zy, bis.
Dan zingt met met plyzier,
De Breestraat heenen dwaalen,
Zoo veele hier, met groot getier,
Zeer vrolyk aan de zwier.
Daar doet men commandeeren:
Zyn Nimphe op de schoot, bis.
| |
| |
Een wyl men daar verslyt,
Dan gaat men weer op ryen,
Dat naar het Pakhuis goat, bis.
Door Buchus vreugde zingen,
Daar is de lust zeer groot, de lust zeer groot
Men schenkt braaf wit en rood.
Als ’t laat word in de nagt,
Gaat men wat lekkers eeten,
Dan spyst men met plyzier,
En doet zich wat vertoeven,
Men zingt met groot getier,
Met groot getier, met groot getier,
Zoo gaat men aan de zwier.
In de vroege morgen stond,
Gaat men een kansje wagen,
Dat is ’t grootst plyzier,
Als men komt van de zwier. bis.
Dan is de lust zeer groot,
De lust al van het minnen,
De meeste pret, zeer fraay op let,
| |
| |
Dan gaat men Maandag houden,
En na de Mark met lust, bis.
Dan gaat men in ’t gemeen,
Aldaar een scheppie koopen;
Maar het blyft niet by een,
Maar niet by een, maar niet by een,
Daar gaan wat Borreltjes heen.
Van daar gaat men ter deeg,
De lustige Huisjes zoeken,
Daar gaan wat scheppies leeg,
Al in de Haantjehoek-steeg, bis.
Daar men dog schoon braveert,
Daar schoone Nimphies komen,
Die men daar braaf trakteert,
Daar braaf trakteert, daar braaf trakteert,
Dan dwaalt men na de Hoek,
Verscheide slokjes koopen,
Aldaar de Hoere zyn, bis.
Daar bedryft men dan wat,
Als men dog raakt beschonken,
Al op ‘er gat, al op ‘er gat,
Men springt verschy figuur,
Men zingt verscheide Liedjes,
| |
| |
Na de Jordaan is de zwier: bis.
Al na de Goudsblomstraat,
En op veel andere plaatzen:
Daar ’t zeer vrolyk gaat,
Zeer vrolyk gaat, zeer vrolyk gaat,
Dwaald men van de Jordaan.
Daar zyne veel kwartieren,
Daar is zeer groot vermaak,
Ik weet wel van de zaak, bis.
Daar stuyft men in zeer gou,
Een lekker kannetje drinken,
Al op het tou, al op het tou,
Dan krygt men voor gewin,
Van ieder schoone Nimphie,
Dat is uit zoete min, bis.
Ach wat is het een vreugd,
Om dit eens te aanschouwen;
De zoete Jeugd, de zoete Jeugd,
Van daar ryd men weer voort,
Gaat Noorder-Markt houden,
Buiten de Haarlemmer poort,
| |
| |
Dan avond tyd, dan weer verblyd,
Een ieder na Huys toe ryd.
|
|